Orgaandonatie - een zaak van leven en dood  (hoofdpagina)

Recensie door NBD|Biblion - klik op de link en dan op 'beschrijvingen'

   Een kritische blik op orgaandonatie vanuit medisch, menselijk en religieus oogpunt. Orgaandonatie is vaak iets waar dierbaren onverwacht mee geconfronteerd worden, wat ingewikkelde situaties kan creëren. In dit boek staat de auteur stil bij vier werelden: die van de rouwende familie, de verpleegkundigen en de artsen, de 'hersendode' zelf, en de ontvanger van de organen. Tevens wordt ingegaan op de diepere achtergronden van de transplantatiegeneeskunde. Orgaandonatie gaat diep in op medische aspecten van het vakgebied, en verbindt die met een spirituele inslag. De stijl is daardoor wat abstract. Geschikt voor de geoefende lezer met interesse in alternatieve (medische) visies op besluitvorming rondom orgaandonatie. Drs. Ruud van der Ven is oud-huisarts, ex-natuurarts en theoloog. Hij was docent aan de Evangelische Theologische Hogeschool en de Evangelische Toerustingsschool.


Recensie door Evelien de Nooijer Alting, voor Over boeken en zo ... (22 maart 2023)   -   web

   

Na zijn pensionering heeft voormalig huisarts Ruud van der Ven vier jaar gewerkt aan een diepgaand onderzoek naar orgaantransplantatie. Hij is vierkant tegen. Dat ben ik zelf niet per se, al vond ik het wel buitengewoon verhelderend de minder mooie kanten van deze techniek onder ogen te krijgen. Want haken en ogen zijn er zeker. Volgens Van der Ven wordt er te veel en eenzijdig de loftrompet gestoken over donatie. Hij hoopt dat de informatie die hij geeft tot een juister en evenwichtiger beeld leidt. Op een bijzonder knappe manier worden ervaringsverhalen en wetenschappelijke informatie in zijn boek afgewisseld, waardoor het zowel voor leken als insiders een weliswaar bizar maar prettig leesbaar verhaal is.


Van ‘nee, tenzij’ naar ‘ja, tenzij’

   Het eerste hoofdstuk begint als een roman waarin een fictief gezin te maken krijgt met een dodelijk ongeluk van een negentienjarige zoon. In het ziekenhuis krijgen ze te horen dat de artsen niets meer voor hem kunnen doen en maken ze de gang van zaken rond orgaandonatie mee. In Nederland overlijden per jaar 150 mensen omdat er niet op tijd een orgaan beschikbaar is. Het aantal transplantatiedonoren verminderde onder andere sterk door de toegenomen verkeersveiligheid: het positieve resultaat van autogordels, helmen, airbags, strengere alcoholcontroles, snelheidsbeperkingen en uitmuntende hulpdiensten. Vandaar dat na jarenlang lobbyen van Pia Dijkstra (D66) het donorregister veranderde van een ‘nee, tenzij’-systeem in een ‘ja, tenzij’-systeem. In het gunstigste geval kan 1 donor 8 levens redden.


‘Echt dood’

   In 1968 werd de term ‘onherstelbaar coma’ gewijzigd in ‘hersendood’, en ging er een wissel om, stelt Van der Ven. Volgens hem is ‘hersendood’ niet écht dood, want tegelijk kan een beademingsmachine er voor zorgen dat een comateuze patiënt ‘gewoon’ ademhaalt. Soms is er een normale polsslag en bloedcirculatie, terwijl het hart klopt. Het lichaam bruist van leven, behalve de hersenen. ‘Vergeleken met de vroegere donor, met een definitieve circulatiestilstand, was de hersendode een ideale donor vanwege het kloppende hart en de goed doorbloede organen.’ Omdat het aantal hersendode patiënten drastisch daalde, vond er mei 2020 wederom een wetswijziging plaats, waardoor er bij stilstand van de bloedcirculatie ook een donatieprocedure mag worden gestart. Zowel voor de leek als een arts is de dood zichtbaar als het hart niet meer klopt. Ook in dat geval is er niet altijd sprake van écht dood, waarschuwt Van der Ven. Er zijn onderkoelde personen na een uur(!) onder het ijs vandaan gehaald, die restloos herstelden zonder enige hersenbeschadiging. Om aan meer organen te komen moet iemand slechts een circulatiestilstand van 5 minuten hebben gehad. Maar volgens diverse neurologen is na zo’n korte tijd niemand overleden en zijn de hersenen nog intact. Pas na een 30 minuten afwezige bloedstroom treedt er onherstelbare beschadiging op in het brein. In Duitsland zijn transplantaties na circulatiestilstand dan ook verboden. Deze kan immers weer op gang worden gebracht door middel van een hart-longmachine (tenzij hersendood duidelijk is, zoals bijvoorbeeld bij onthoofding, of ten minste 3 uur na een hartstilstand). Natuurlijk zijn er in Nederland voor het vaststellen van zowel hersendood als circulatiestilstand strenge protocollen. Maar toch. Hoe moeilijk het in zeldzame gevallen is om te bepalen of iemand echt dood is laat dit filmpje van de Universiteit van Nederland wel zien. Sinds enkele jaren is het ook na euthanasie toegestaan om weefsels en organen te doneren. Xenotransplantaties tussen mens en dier zijn tot nu toe niet mogelijk (xenotransplantatie is het transplanteren van organen, weefsel en cellen tussen verschillende diersoorten en tussen mens en dier). Er is geen verbod op het gebruik van dood dierlijk materiaal.


Duistere bron

   Van der Ven doet uitgebreid de achtergrond uit de doeken betreffende de voorzitter, Henry Knowles Beecher, van de dertienkoppige Ad Hoc Commissie aan de Amerikaanse Medical School, die zich over het nieuwe hersendoodscriterium boog. Volgens hem haalde Beecher zijn knowhow vooral bij de Dachau-experimenten van nazi-oorlogscriminelen vandaan. Bovendien werkte hij op een zeer onethische manier voor de CIA aan geheime drugstesten: ‘Tijdens een feestje bij hem thuis experimenteerde hij zelfs stiekem met LSD-25 op de aanwezigen. Diverse deelnemende studenten reageerden met psychotische klachten’ (dit allemaal om te kijken hoe je mensen de waarheid kunt laten spreken). Wat Van der Ven probeert te zeggen is denk ik dat zo iemand waarschijnlijk niet bepaald onbevooroordeeld en blanco tegenover leven en dood staat. Afijn, cru gezegd: ‘Het idee ontstond dat patiënten met ernstige hersenschade gebruikt zouden kunnen worden als ‘hart-longpreparaten’of ‘levende kadavers’ om zo aan meer levensvatbare organen (vooral nieren) te komen en om zich op die wijze te kunnen ontdoen van de slechte kwaliteit van echte kadavers.’ En zo kwam er medisch en juridisch een ander zicht op de dood als het permanente einde van de lichamelijke functies, in het bijzonder de ademhaling en de hartslag.


Tal van levensverschijnselen bij hersendoden

   Volgens Van der Ven is er bij ‘hersendood’ enkel sprake van een falend ziek systeem: de hersenen. Sterker: een lijk is niet te beademen. Het enige wat je doet is een stoffelijk overschot opblazen. Dode longblaasjes nemen namelijk geen zuurstof meer op en geven geen koolstofdioxide meer af. Een ‘hersendode’ vertoont tal van levensverschijnselen, zoals innerlijke ademhaling, een kloppend hart dat trouwens vanuit de dus niet-dode hersenstam wordt aangestuurd, bloeddrukregulatie, temperatuurregulatie, zuurgraadregulatie, uitscheiding van urine, ontlasting en zweet, opname van voedingsstoffen, ontgiftiging, hormoonvorming- en afgifte, een functionerend stollings- en immuunsysteem, goede respons op vaccinaties en medicatie, afweerreacties, wondgenezing, reflexen, stressreacties, mannelijke erecties, vrouwelijke eisprongen, normale groei en seksuele rijping van kinderen. Hersendode moeders kunnen hun zwangerschap uitdragen. Hersendoden kunnen hartaanvallen krijgen, koorts en doorligwonden. ‘Bij ernstige verstoring van diverse functies is er sprake van een zieke, ernstig zieke of stervende patiënt, maar geenszins van een lijk.’ Uit onderzoek blijkt dat hersendoden zeker niet standaard binnen een week overlijden: ‘Een jongen overleefde 65 dagen, een ander ruim 14,5 jaar.’ Door het schockeffect na een ongeval glijden gedeelten van de hersenen ter bescherming soms in een soort ‘winterslaap’, waardoor er in de eerste ‘acute’ periode dus slechtere onderzoeksresultaten kunnen optreden dan drie of vier dagen later: ‘De weg is niet snel ‘diagnosticeren’, maar voldoende wachttijd gebruiken om de beschadigde hersenen een kans te geven zich te herstellen.’


Lazarusreflex

   Verder zegt een EEG alleen iets over de buitenste rand van 2-4 mm van de hersenen en niets over wat daarbinnen gebeurt. Alleen een PET-scan geeft juiste informatie, een techniek die helaas niet uitgevoerd wordt bij hersendode patiënten. Sinds 1968 zijn er wereldwijd meer dan 40 verschillende hersendoodcriteria in gebruik, vertelt Van der Ven. Er bestaat geen eenduidige doodsdefinitie. Hoogleraar neurologie Hermann Deutschmann verrichtte onderzoek naar 224 ‘gevallen’ van ‘hersendood’ waarbij hij tot de schrikbarende conclusie kwam dat de diagnose bij 70 patiënten niet klopte. Bij veel hersendode patiënten komen ruggenmergreflexen voor: ‘Zo kan een ‘hersendode’ plotseling rechtop gaan zitten of de armen of handen voor de borstkas buigen (een soort bidgreep). Bij het rechtop zitten leek ‘de dode’ de operatieassistent soms vast te pakken of te omhelzen.’ Het is te begrijpen dat assistenten zich te pletter schrikken van dit zogeheten Lazarusreflex en soms hun beroep opgeven. ‘Om de onrust in de operatiekamer te vermijden, worden spierverslappers gegeven aan ‘de dode’, of wordt deze vastgebonden op de operatietafel.’ Van der Ven: ‘De vraag rijst in hoeverre deze onverwachte beweeglijkheid een uiting is van doodsangst, pijn of verzet.’ Wordt er niet te veel druk uitgeoefend op artsen om potentiële orgaandonoren te scoren?


Onvolledige informatie

   Als er wordt gekeken naar de groei van een embryo zijn de hersenen zeker niet de oorzaak en enige drager van het menselijk leven, zoals Dick Swaab stelt in zijn boek Wij zijn ons brein, maar het hart. Ze ontwikkelen zich zelfs vrij laat. Van der Ven beschrijft een aantal ‘hersendoden’ die dankzij het weigeren van donatie nog springlevend zijn. Velen van hen geven aan dat ze alles wat er om hen heen gebeurde konden horen, maar niet in staat waren te reageren. Volgens Van der Ven is het derhalve onmogelijk de totale uitval van de hersenfunctie met zekerheid aan te nemen en is er reden te twijfelen aan de gebruikelijke hersendooddiagnose: ‘Geregeld worden bij ‘hersendoden’ een intacte hypothalamus gevonden en wordt bij postmortaal onderzoek van de hersenen nauwelijks necrose (afsterving) van de hersenen vastgesteld.’ Dus is er sprake van ‘premortiale donatie’. De medische paradox is dat wij voor transplantatie levende organen nodig hebben, die wél van een lijk moeten zijn. ‘De snelle diagnostiek die nodig is om verse organen te kunnen oogsten, botst met de tijd die falende hersenen nodig hebben voor herstel.’ Bij orgaandonatie krijgen patiënten en publiek niet alle of zelfs onjuiste informatie, meent ook operatieassistent Anjo in dit filmpje van RTL Nieuws. Een groot gevaar is commercialisering van orgaandonatie. ‘Ook in Duitstalige landen duiken ongewone begrippen als orgaanbeurzen en orgaanmakelaars op.’ Transplantatietoerisme is booming. Voor een spotprijs is er in arme landen aan een nieuwe nier te komen.


Grijze zone

   Wij weten nog heel veel niet over het stervensproces en wat er allemaal gebeurt in het lichaam en de hersenen. Stel dat we focussen op de grote hersenen: regenwormen hebben geen grote hersenen, maar zijn niet dood. Lichaamscellen gaan niet tegelijk dood. Een Belgisch onderzoek in 2009 stelde vast dat 41% van de vegetatieve patiënten zogeheten ‘verborgen bewustzijn’ vertoonden. Het biologische stervensproces doorloopt een programma van uren, waarin vaak nog ingegrepen kan worden. Zowel bij het hersendood- als het hartdoodconcept wordt geopereerd in de grijze zone: de persoon is nog niet dood, maar stervend. De hersenen bezitten regenererende vermogens. Een comapatiënt zal of positief of negatief evolueren. In de grijze zone heeft behandeling, zoals milde koeling, hormoon- en antioxidantensuppletie en dergelijke, nog alle zin. Van der Ven beschrijft deze technieken uitgebreid. Hij dringt aan op het afschaffen van de apneutest, die als dé lakmoestest van de diagnose hersendood wordt beschouwd. Daarbij wordt de patiënt 10 minuten losgekoppeld van de ademhalingsapparatuur om te onderzoeken of een spontane ademhaling op gang komt. Volgens Van der Ven gaat het om een verouderde methode die meer kwaad doet dan goed.


Bijna-dood-ervaringen

   Meerdere ouders zeggen hun overleden kind amper meer te hebben herkend na orgaantransplantatie. Hun dode gezicht weerspiegelt soms intense vrees, angst en pijn. Blonde haren van jonge mensen vertonen een onnatuurlijke grijswitte kleur. Bloeddruk, harstslag en adrenaline kunnen tijdens de uithaaloperatie ver omhoog schieten. Het lijkt erop dat deze orgaandonoren wel degelijk onvoorstelbaar lijden. Sommige artsen pleiten dan ook voor algehele narcose, wat best vreemd is voor doodverklaarden. De transplantatiegeneeskunde beweert ten stelligste dat er geen bewustzijn meer is bij een ‘hersendode’ dan wel ‘dode’. Voormalig cardioloog Pim van Lommel komt tot een hele andere conclusie in zijn boek Eindeloos bewustzijn - een wetenschappelijke visie op bijna-doodervaring (2008). Zie ook mijn recensies over Na dit leven van Eben Alexander en Het geheim van Elysion van Rinus van Warven. Bij een biologisch-materialistisch mensbeeld bestaat er buiten het lichaam niets: er is dus geen ziel (zie Swaab: Wij zijn ons brein). Het christendom denkt daar heel anders over.


Stress

   Een wel heel creepy fenomeen is dat sommige mensen na een harttransplantatie gedeeltelijk het karakter van de donor lijken over te nemen. De Amerikaanse immunoloog Paul Pearsall omschrijft in zijn boek Het geheugen van het hart 73 van dergelijke verhalen. Sommige wetenschappers denken dat dit te wijten is aan een soort herinneringsvermogen op cellulair niveau. Zie ook de bestseller De mooie voedselmachine van Giulia Enders: de darmen worden door experts ons ’tweede brein’ genoemd. ‘Antroposofen en theosofen waarschuwen ons ervoor dat een deel van de ziel van de donor mee verhuist naar de ontvanger, waardoor deze qua persoon verandert. En het karma van zowel de ontvanger als de donor verzwaart.’ Een transplantatie is niet niks. De ontvanger heeft te maken met stressvolle wachttijden en is aangewezen op de nuttige dood van een donor. De praktijk van ‘overlevingsschuld’ komt nogal eens voor. Psychisch vergt een en ander heel veel van hen. Evenals van de familie van de donor. ‘Tussen de 50 en 70% van alle ontvangers van voor het leven belangrijke organen lijdt aan persoonlijkheidsveranderingen, identiteitsproblemen, angsttoestanden en depressies, zodat intussen vanuit de Verenigde Staten zich een nieuwe psychiatrische tak ontwikkeld heeft: de Organ Transplantation Psychiatry (OTP).’ De kwaliteit van leven kan voor de transplantatie beter zijn dan erna.


Afstotingsverschijnselen

   Het publiek krijgt te horen dat transplantatie levens redt maar: ‘Geen enkele getransplanteerde kan als werkelijk genezen gelden. Hun leven lang moeten ze medicijnen innemen en alle bijwerkingen op de koop toe nemen. Dergelijke operaties laten littekens en veranderingen achter die vroeg of laat tot nieuwe ziekten leiden. De dood kan hierdoor in geen geval verhinderd worden. In het beste geval lukt het om de dood enkele of misschien zelfs tientallen jaren uit te stellen.’ De media melden alleen de succesverhalen, aldus Van der Ven. Wanneer je je focust op een nieuw orgaan, verdringt dat de gedachten aan de dood, waarop je je niet voorbereidt. Soms lijkt het middel erger dan de kwaal: ‘De immunosuppressiva, die geslikt moeten worden ter onderdrukking van de afweer, vormen een zware belasting voor de patiënten. Door de onderdrukte afweer zijn zij namelijk zeer ontvankelijk voor infecties die steeds weer met antibiotica bestreden moeten worden, waar dan weer resistentie op de loer ligt.’ Ook is het risico op kanker vele malen groter dan bij niet-getransplanteerden.


Waardig sterven

   Orgaandonatiecoördinatoren zouden nogal eens gesprekstrainingen hebben gevolgd bij belanghebbende firma’s en grossieren in suggestieve en manipulatieve communicatietechnieken. Van der Ven zet grote vraagtekens bij het ‘waardig sterven’ van orgaandonors. Dit kan niet in een natuurlijke omgeving plaatsvinden met geliefden en andere vertrouwde personen. Ook voor ic-verpleegkundigen kunnen transplantatieoperaties zeer heftig zijn. Zij maken in tegenstelling tot geneeskundestudenten niet kennis met het ontleden van een mens tijdens anatomische lessen in de lijkzaal. Terwijl zij vanwege hun verzorgende taak wél dichter bij patiënten staan dan artsen. Volgens Van der Ven is alle interventie vooral gericht op de ontvanger en niet op de donor.


Alternatieven

   Het laatste hoofdstuk van zijn boek besteedt Van der Ven aan de alternatieven voor orgaantransplantaties. De ontwikkeling van siliconen kunstharten is in volle gang. Thans implanteren artsen zelfs meer kunstharten dan donorharten. Het grote voordeel is dat een kunsthart minder kans geeft op complicaties. Momenteel hebben de nieuwste toestellen een levensduur van vijf tot zeven jaar. De langste levenstijd van een zogeheten steunhart bedraagt in Europa 9 jaar. Het UMC Utrecht laat weten dat er op dit moment twee draagbare kunstnieren in ontwikkeling zijn van ongeveer tien kilo per apparaat, wat een grote stap richting een kleine kunstnier in de toekomst is. Men is met een kunstalvleesklier bezig die zo klein is dat hij in je broekzak past, dus ook geschikt is voor kinderen. Van der Ven gaat diep in op de huidige stand van zaken betreffende het stamcelonderzoek en DNA-bewerkingstechnieken. ‘Meer dan 3000 genetische ziektes, denk aan kleurenblindheid en de ziekte van Huntington, worden veroorzaakt door maar één verkeerd geplaatste nucleotide in het DNA.’ Door zo’n bepaalde nucleotide te vervangen zullen er binnen een paar decennia waarschijnlijk duizenden ziektes genezen kunnen worden. Vooralsnog gaat het grote geld echter naar de transplantatie-industrie. Van der Ven steekt de schuld op Big Pharma, die immers een groot belang heeft inzake het slikken van medicatie vanwege afstotingsverschijnselen. Hij wijst op het zwartboek van Annet Wood (interview met Simon van Groningen), die zich met haar Comité Orgaandonatie Alert stevig heeft vastgebeten in de transplantatieproblematiek. Enkele titels om verder te lezen: Wat je over orgaandonatie zou moeten weten - hoe kun je nu levende organen uit een dood lichaam halen? (2019) van Ger Lodewick, Ongestoord sterven. Een ruimere kijk op orgaandonatie (2009) van R. Greinert, Geven en nemen de praktijk van postmortale orgaandonatie: een kritische beschouwing (1999) van E. J. O. Kompanje en Ons briljante brein. Over de grenzen, maar vooral over de wonderlijke kracht van onze hersenen (2013) van S. Laureys. ‘Want in veel wijsheid ligt veel verdriet en als iemand kennis vermeerdert, vermeerdert hij smart’, zei Prediker duizenden jaren geleden al. Misschien nemen we in de toekomst evenwel afscheid van de transplantatietechniek en kunnen we ook het hersendoodcriterium laten vallen.


Recensie door Marco van Putten, voor het blad Uitdaging (12 december 2022)


Misstanden orgaandonatie onderzocht

   Orgaandonatie is big business. Zozeer zelfs dat het medisch welzijn van patiënten erdoor in geding komt. Ook is er de problematiek van de ontvanger van het donororgaan. In het boek Orgaandonatie gaat oud-huisarts Ruud van der Ven hierop in. Hoe deed hij dat?


Boekanalyse

   Van Der Ven is ex-natuurarts en theoloog. Hij was docent aan de voormalige Evangelische Theologische Hogeschool en aan de Evangelische Toerustingschool. Hij geeft lezingen over gezondheid & geloof en schreef diverse boeken. Na een dankwoord en een voorwoord wordt het onderwerp in 22 hoofdstukken beschreven. Deze zijn verdeeld over zes delen gevolgd door een bijlage. De meeste aandacht gaat uit naar de alternatieve behandelingen bij hersenletsel in plaats van orgaandonatie. Opmerkelijk genoeg zouden die zelden overwogen worden. Voetnoten geven uitgebreide achtergrondinformatie. Het boek sluit af met een zeer uitgebreide literatuurlijst (115 pagina’s).


Wat is dood?

   Na een ongeluk blijken patiënten steeds vaker ‘hersendood’ en daarna medisch en juridisch ‘dood’ verklaard te worden. Dan volgt meteen de vraag naar orgaandonatie. Er is immers een groot gebrek aan donororganen. Maar vaak heeft de patiënt echter alleen het (volledige) bewustzijn en/of vrijwel alle mogelijkheden zich goed te uiten verloren. Ook is de ziel/geest niet uitgetreden. Een hoofdonderwerp van dit boek is de vraag wanneer de dood eigenlijk intreedt. De medische wereld hanteert verschillende definities. Voor orgaandonatie is dat meestal het concept ‘hersendood’. In de praktijk blijkt echter dat doodgaan bij elk mens anders verloopt. Voor de huidige medische wereld, waarin veelal biologisch-materialistisch geredeneerd wordt en het kostenaspect steeds zwaarder weegt, wordt met dat gegeven geen rekening gehouden. Maar als de kans bestaat dat iemand niet echt dood is, wat betekent dat dan voor de uitname-operatie om donormaterialen te ‘oogsten’? Van der Ven komt met aanwijzingen die laten zien dat nogal wat patiënten deze operatie als marteling meemaken en dus tijdens de uitname-operatie een verschrikkelijke dood sterven.


Menswaardigheid

   Van der Ven pleit voor de terugkeer van een menswaardige behandeling van patiënt en diens lichaam en ook van hun nabestaanden. Tegenwoordig is het zo dat, als de patiënt orgaandonor blijkt te zijn, er alleen nog prioriteit is voor de optimale conditie van de organen. De patiënt dreigt dan een nuttig ‘ding’ te worden en diens status als mens te verliezen. Maar ook de donor-orgaanontvanger staat veel problemen te wachten, zoals afstotingsproblemen en medicijngebruik.


Evaluatie

   Dit is een belangwekkend, uitgebreid beschreven, maar ook schokkend boek over hoe het proces van orgaandonatie verloopt. Daarbij heeft de Nederlandse situatie de hoofdaandacht, vooral omdat de medische ontwikkeling in Nederland het meest progressief is in vergelijking met andere landen. De internationale situatie krijgt ook aandacht. Dit boek gaat dus over medische ethiek, en is niet zozeer wetenschappelijk maar (medisch-technisch) praktisch beschreven. Van der Ven wil mensen waarschuwen en van achtergrondinformatie voorzien over een wereld die informatie erover achterhoudt en verdraait. Helaas heeft dit boek geen zoekregister. Dit boek wordt aangeraden.


Recensie door dr. Frans Kusse, in het Tijdschrift voor Integrale Geneeskunde (augustus 2022)   -   PDF


   Orgaandonatie kwam al eerder dit jaar op mijn weg bij een lezing over dit onderwerp en in het verleden had het onderzoek van Pim van Lommel mij al aan het denken gezet. Vóór die tijd ging ik ervan uit dat er door onze overheid en door de medisch deskundigen wereldwijd goed over na was gedacht en dat het begrip ‘hersendood’ een duidelijk en onomstreden criterium was voor ‘dood’.
   Het boek ontving ik op een vrijdag en mede dankzij de vlotte schrijfstijl en door de aangrijpende verhalen had ik het boek in hetzelfde weekend al bijna uit. Mijn eerste reactie: onbegrijpelijk dat er niet veel meer openlijke discussie is over orgaandonatie en dat de wet (de Wet op de Orgaandonatie: ‘Ja, tenzij’, 13 september, Pia Dijkstra D66) er doorheen gekomen is, waardoor mensen (vanaf 16 jaar) die geen antwoord hebben gegeven op de vraag om wel of geen donor te willen zijn, automatisch als donor worden beschouwd. Op dit moment heeft ongeveer een kwart van de Nederlanders (nog) geen antwoord gegeven op deze vraag en van de 75% die wel antwoord heeft gegeven heeft 25% ‘ja’ geantwoord (en dus 50% ‘nee’).
   Ik hoop dat dit boek alsnog een brede discussie op gang brengt, waarbij alle deskundigen, dus ook ervaringsdeskundigen, aan het woord komen, en deze wet opnieuw onder de loep wordt genomen. Zoals bij alle medische behandelingen hoort ook bij orgaandonatie informed consent toegepast te worden, dat wil zeggen: alleen een behandeling toepassen als de betrokkene volledig en juist is geïnformeerd en alleen als op basis van die kennis uitdrukkelijk toestemming is gegeven.
   Het boek Orgaandonatie begint met de eigen ervaring van Ruud van der Ven als coassistent. Hij wordt op de afdeling neurologie gevraagd om iedere tien minuten de pols en de bloeddruk te meten bij een jonge vrouw die daar in coma ligt met een hersenbeschadiging ten gevolge van een ernstig verkeersongeluk. Hij beschrijft de tijd die hij naast haar zit als ‘vervreemd’, een ‘niet meer te behandelen’ jonge vrouw, die er ogenschijnlijk nog heel levend uitziet terwijl zij beademd wordt. Hij is er ontdaan van. Hoe het verder is afgelopen met deze vrouw heeft hij niet vernomen.
   In dit boek komen alle aspecten van orgaandonatie aan de orde, vanuit het perspectief van de (familie van de) donor - Van der Ven geeft een realistisch verslag van de gang van zaken - en vanuit de ontvanger, de zieke mens die zonder dit orgaan niet in leven kan blijven. De geschiedenis van orgaandonatie wordt uitvoerig beschreven. Aanleiding was de eerste harttransplantatie in 1967. In 1968 werd het begrip ‘onherstelbaar coma’ in zeer korte tijd en zonder uitgebreid wetenschappelijk onderzoek veranderd in ‘hersendood’, waarmee het mogelijk werd organen ‘te oogsten’ uit een lichaam dat voor een groot deel in leven werd gehouden en beademd. De eerste jaren was afstoting van organen een groot probleem, maar door de ontdekking van ciclosporine (1977) werd dit probleem opgelost. Sindsdien heeft orgaantransplantatie een enorme vlucht genomen.
   Helaas constateert Van der Ven dat er wereldwijd ook orgaanhandel plaatsvindt die zich onttrekt aan overheidstoezicht en waarbij heel veel geld wordt verdiend, naast het ‘geknoei’ met diagnoses om allerlei redenen dat tot een groot schandaal leidde.
   De vraag is en blijft: wanneer is iemand écht dood, en is hersendood ‘dood’? Na een uitleg over de definitie en operatie van donatie na hersendood (DBD) en donatie na circulatiestilstand (DCD) stelt Van der Ven de vraag: is iemand echt dood als het grootste deel van het lichaam nog leeft? Hij wijst erop dat potentiële donoren ook na de diagnose ‘hersendood’ alsnog bijkwamen en volledig herstelden! Er zijn getuigenissen van mensen die precies na konden vertellen wat er gebeurde tijdens hun diepe coma en hoe zij tevergeefs probeerden te reageren (‘NEE!’) toen er werd gesproken over orgaandonatie.
   Een andere belangrijke vraag, die moeilijk te beantwoorden is: wanneer verdwijnt het bewustzijn uit het lichaam? Er zijn veel aanwijzingen dat het stervensproces veel langer duurt dan de vijf minuten hartstilstand, o.a. door het werk van Pim van Lommel (Near-death experience in survivors of cardiac arrest: a prospective study in the Netherlands) en volgens veel oude tradities kan het stervensproces zelfs dagen duren.
   Van der Ven pleit ervoor om veel betere zorg te geven aan mensen met een hersenletsel - en hen niet direct als mogelijke donor te beschouwen - en noemt daarbij veel technieken en gezondheid bevorderende behandelingen die de kans op volledig herstel kunnen vergroten.
   Collega Van der Ven gaat in een van de hoofdstukken dieper in op zijn eigen geloofsovertuiging en bijbelse overwegingen, goed gescheiden van de overigens zeer uitgebreid onderbouwde wetenschappelijke feiten.
   Als positieve uitzondering op bovenstaande bezwaren tegen orgaandonatie noemt hij het doneren van organen bij leven, zoals het schenken van een nier aan een naaste.
   Hij heeft goed onderzoek gedaan naar de uiteindelijke resultaten van orgaandonatie en de kwaliteit van leven van de ontvangers. Deze resultaten zijn helaas lang niet altijd gunstig. Ook noemt hij alternatieven voor orgaandonatie - de techniek heeft zich ook op dit gebied verder ontwikkeld - die ethisch gezien minder problemen opleveren, waarbij het probleem van afstoting minder vaak op zal treden en daardoor ook minder medicatie vereist, medicatie die zeer vervelende bijwerkingen kan hebben.
   Ruud van der Ven heeft met dit boek een knap stuk werk geleverd en een bron gecreëerd waaruit iedereen, zowel arts als leek, kan putten die de vraag moet beantwoorden of hij/zij wel of geen donor wil zijn.


Recensie door drs. W. J. A. Pijnacker Hordijk (docent godsdienst), voor Promise Magazine (27 april 2022)


   De overrompelende vraag om orgaandonatie is wel de meest ongelukkige vraag op het meest ongelukkige moment (op de grijze grens van leven en dood) aan de meest ongelukkige familie. Voormalig huisarts, auteur en theoloog Ruud van der Ven vraagt zich af hoe wij na 100 of 200 jaar zullen terugkijken op dit tijdperk van transplantatiegeneeskunde: als een heroïsch tijdperk of als een zijweg van de geneeskunde die we uiteindelijk verlaten hebben?
   Dit uitgebreid gedocumenteerde boek schudt ons wakker, maar van der Vens oorspronkelijke studie, die ten grondslag ligt aan zijn boek, is nog wetenschappelijker en uitgebreider. Hij concludeert dat het publiek eenzijdig en verkeerd voorgelicht wordt, en zijn forse boek biedt niet alleen een noodzakelijk, maar ook een levensbelangrijk tegenwicht.
   Van der Ven begint zijn boek met een gefingeerd maar realistisch voorbeeld uit de wereld van de orgaandonatie, geënt op ware informatie van praktijkcasussen vol van dilemma’s.
   De schrijver verweert zich tegen de eenzijdige en veel te rooskleurige informatie ten aanzien van orgaandonaties, die onvolledig en soms onjuist is. Volgens de auteur wordt er veel te weinig gedaan om de donor te beschermen en vreest hij een verdere commercialisering van de orgaandonatie. De kosten hiervoor zijn gigantisch, terwijl lang niet alle patiënten in de wereld toegang hebben tot gezondheidszorg.
   De een zijn dood (…). Een patiënt die een orgaan nodig heeft, hoopt dat spoedig een donor overlijdt zodat hij zelf kan verder leven, hoewel hij nooit echt genezen zal zijn en dus een patiënt blijft wiens leven alleen maar gerekt is. De rest van zijn leven zal hij medicijnen moeten slikken, o.a. omdat zijn lichaam het vreemde orgaan blijft proberen af te stoten.
   Als een kerk orgaandonatie beschouwt als een teken van naastenliefde, is dat niet alleen manipulatief, maar ook discutabel. Is de donor zich wel bewust van het feit dat hij bij gebrek aan verdoving bij zijn donatie pijn lijdt en dat hij zijn leven inderdaad in eenzaamheid opoffert voor een ander? Commerciële belangen en belangen zoals status en eer van de chirurg spelen ook een grote rol. Een arts die organen uit de donor haalt, handelt dan niet naar de door hem afgelegde eed van Hippocrates: geen kwaad doen aan de patiënt. De apneutest (dat is een medisch onderzoek om te kijken of een beademde patiënt nog spontane ademhalingsactiviteit vertoont) bijvoorbeeld is heel schadelijk voor een patiënt en het uitnemen van een hart voor transplantatie is voor de donor uiteindelijk dodelijk …


Hersendood

   De traditionele eigenschappen (zoals geen hartslag, geen ademhaling, geen pupilreflex, het lichaam voelt koud aan, lijkstijfheid, lijkvlekken enz.) van een overleden persoon zijn vervangen door een nieuw doodscriterium: de hersendood. De auteur verwerpt dit criterium met klem en onderbouwt zijn mening met een lawine aan medische feiten, die voor niet-medisch onderlegden niet altijd te volgen zijn. Het moet wel tot nadenken stemmen dat medische deskundigen het onderling lang niet eens zijn in het beantwoorden van de cruciale vraag wanneer iemand precies echt dood is. Er blijken maar liefst meer dan veertig verschillende hersendoodcriteria te worden gehanteerd! Sterven is een fluïde proces. Er zijn levende spiercellen gevonden in lijken die al 2,5 weken dood waren. Hoe bestaat het dat een zwanger lijk wel een levend kind kan voortbrengen? Hersendoden kunnen wel waarnemen, maar niet communiceren en blijken na dagen weer tot leven te kunnen komen. Mensen met een hulpmiddel als een pacemaker, dialyse- en beademingsapparaat, kunsthart enz., zijn ook nog steeds levende mensen, net zo goed als slapende mensen en mensen zonder hersenfunctie. Bovendien zijn mensen reanimeerbaar.
   Alleen een levend persoon kan beademd worden, een stoffelijk overschot niet. Een stoffelijk overschot dat beademd wordt, wordt opgeblazen! De heftige reacties van zogenaamd dode patiënten bij de uitname van hun organen zijn analoog aan de heftige reacties van embryo’s bij abortus provocatus en wijzen erop dat het ten minste waarschijnlijk is dat de ‘hersendoden’ iets kunnen waarnemen. We kunnen hersendood beter hersenfalen noemen.


Mensbeeld

   Een orgaandonor wordt gereduceerd tot een beademd stoffelijk overschot en een reserveonderdelendepot. Zo is er sprake van een materialistisch, reductionistisch mensbeeld: een lichaam bevat allerlei reserveonderdelen voor de recycling. Niet voor niets wordt familieleden van een orgaandonor sterk afgeraden om hun dode nog een keer te zien …
   Indrukwekkend is de beschrijving van de uiterst complexe levende cel. Geniaal! Wat een bewonderenswaardig groot geloof moet iemand hebben om vol te houden dat dit gewoon spontaan en vanzelf ontstaan is.


Veelzijdig

   Het boek is vanuit de donor, de familie van de donor, de ic-verpleegkundigen en ic-artsen (die vaak zelf geen donor willen zijn …) geschreven. Ook schenkt de auteur aandacht aan alternatieven voor orgaandonatie, zoals een kunsthart, een steunhart, kunstalvleesklier (deze kunstorganen worden niet afgestoten) en de inzet van stamcellen.


Conclusie

   Kortom, dit degelijke en voorwaar levensbelangrijke boek met onthutsende feiten is een must ter heroverweging voor alle voorstanders die zich al als donor hebben aangemeld, zoals D66, met als boegbeeld Pia Dijkstra. Maar ook de twijfelaars en onverschilligen ten aanzien van orgaandonatie doen er verstandig aan om tijdig kennis te nemen van de in dit boek opgesomde consequenties. Kortom, lees dit boek vóórdat je actief of passief een orgaandonor blijkt te zijn.


Recensie door Hubert Luns, voor deze website (15 februari 2022)  -   PDF


   Drs. Ruud van der Ven is oud-huisarts, ex-natuurarts en theoloog. Hij was docent aan de Evangelische Theologische Hogeschool en de Evangelische Toerustingsschool. Hij verzorgt lezingen en spreekbeurten over onderwerpen rond geloof en gezondheid. Hij heeft verschillende boeken op zijn naam staan, zoals de wetenschappelijke publicatie Complementaire en alternatieve zorg in de Nederlandse ziekenhuizen: beschrijving van een ontwikkeling.

   Aan de basis van Orgaandonatie staat een wetenschappelijke uitgave, maar om het toegankelijk te maken voor een breder publiek is voor deze opzet gekozen. Het is zo geschreven dat niet alleen iemand die normaliter geen betrokkenheid heeft bij het ziekenhuiswezen zich hierin thuisvoelt, maar ook artsen, verplegend personeel, ja zelfs mensen uit het universitaire milieu. Want alles kan worden geverifieerd aan de hand van meer dan honderd pagina’s referenties. Het taalgebruik is onderkoeld. De feiten spreken voor zich. Terecht zegt de schrijver dat de transplantatiegeneeskunde met levende organen (van mens of dier) een voorbijgaande fase is en de professie na 55 jaar praktijk niet anders dan tot de conclusie moet komen dat de verkeerde weg is bewandeld, al was het op grond van de vaststelling dat een getransplanteerd orgaan altijd als lichaamsvreemd wordt erkend met alle complicaties van dien, waardoor de ontvanger een lage levenskwaliteit heeft en soms verzucht: ‘Was ik er maar nooit aan begonnen.’ En de levensverwachting is na transplantatie zeer beperkt. De succesverhalen die in de krant komen, zijn hoogst uitzonderlijk en niet maatgevend. En dan hebben we het niet eens over het feit dat het mensen vergund moet zijn om op een waardige manier te sterven.

   De discussie rond orgaandonatie laaide weer hoog op in Nederland. De nieuwe wet sedert 1 juli 2020 houdt in dat wanneer iemand geen keuze in het landelijke Donorregister vastlegt, dit automatisch leidt tot een ‘geen bezwaar’-registratie. Desondanks bestaat er ruimte voor de partner of familie om in samenspraak met de artsen tot een andere beslissing te komen. De Nederlandse kerken, inclusief die van de gereformeerde gezindte, staan positief ten opzichte van de verworvenheden van de transplantatiegeneeskunde. Er zijn ook andere geluiden uit kerkelijke hoek, maar dat zijn uitzonderingen. Opmerkelijk is dat soms zware kritiek vanuit de medische professie komt en van toonaangevende medische ethici (professoren). Te denken geeft dat mensen die zelf betrokken zijn bij transplantaties zich vaak niet beschikbaar stellen. Slechts 57 procent van de artsen en verpleegkundigen zou zich in een noodgeval laten explanteren. Daarentegen zou 85 procent van de bevolking dit doen.

   Dit boek probeert klaarheid te brengen in deze zaak van leven en dood. Het is een wereldprimeur in termen van volledigheid, want nog nooit eerder is een publicatie verschenen waarin alle facetten van orgaandonatie besproken worden. En dat wordt telkens met zeer overtuigende argumenten gedaan en goed onderbouwd, een onvoorstelbare prestatie waarvoor we Ruud van der Ven dankbaar mogen zijn. Dit boek is het is waard om in het Engels te worden vertaald. Het is een ‘evergreen’. Jazeker, het belooft een klassieker te worden. Ik hoop dat ook politici hier kennis van nemen en dat de wet op orgaandonatie spoedig zal worden herzien, want het is niet alles goud wat er blinkt.

   Het zou mij verbazen als iemand na lezing van dit boek zich nog graag als donateur beschikbaar stelt of zijn kind daartoe beschikbaar stelt na bijvoorbeeld een verkeersongeval. Het is dramatische literatuur voor iemand die in het verleden een geliefde of naast familielid overgegeven heeft zien worden voor een zogenaamde uitnameoperatie: ‘Als ik dat had geweten! Maar de coördinerend arts had mij toch van alle ins en outs op de hoogte gebracht!?’ Ja, maar een zeer kostbaar transplantatieteam stond al klaar, en om de familieleden gerust te stellen en de vereiste toestemming te verkrijgen, wordt routinematig onvolledige en onjuiste informatie verstrekt. De witte doktersjas blijkt gerafeld, en niet zo’n klein beetje ook.

   De kern van de zaak is dat levende organen gebruikt moeten worden om in een ander lichaam te kunnen worden overgebracht. Een dood orgaan is nergens goed voor. Toen Christian Barnard in 1967 de eerste harttransplantatie deed, was nodig de wet aan te passen omdat volgens de toen heersende juridische termen een levend persoon werd vermoord tijdens de uitnameoperatie, en de chirurg vervolgd kon worden. Heel spoedig werd toen een artificiële definitie voor de dood vastgesteld: hersendood, en later werd daar hartstilstand aan toegevoegd waarna de patiënt tot lijk was gereduceerd. Vervolgens werd het lichaam aan de beademing gelegd en het hart weer op gang gebracht. Echter, een dood lichaam kan niet beademd worden, want zoiets wordt alleen maar opgepompt (daar hoef je niet voor te hebben gestudeerd om dat te begrijpen). Zegt Van der Ven (p. 107): ‘Alleen met de traditionele duizenden jaren oude criteria die met het gezonde menselijke verstand overeenstemmen - namelijk de volkomen instorting van alle vitale functies - kunnen we de dood vaststellen. En dus is iemand na een hartstilstand bij een DCD-donor (Donation after Circulatory Death) die nog te reanimeren is na de 5 minuten ‘no touch’-tijd, niet dood te verklaren. Het leven is nog in hem, en dus ook zijn ziel, want hij is nog te reanimeren. Hij moet nog sterven, en dat doet hij tijdens de uitnameoperatie.’

   Wat het hersendoodcriterium betreft is onze kennis sinds 1967 dienaangaande reusachtig verbeterd. Wat blijkt: hersendood is helemaal niet dood, maar een levensbedreigende neurologische situatie. Iemand kan officieel hersendood zijn, maar toch contact houden met de buitenwereld. Hij wil roepen: ‘Hier ben ik!’, maar hij kan het niet. Hij verkeert in een ‘winterslaap’, meestal in gang gezet door een verminderde bloedtoevoer. Het lichaam is een totaliteit en de persona is meer dan de hersenen. De ziel is drager van de persona en het is door de ziel dat iemand functioneert, denkt en ziet. Hoe vaak gebeurt het niet dat iemand tijdens een operatie onder volledige narcose waarneemt wat er gezegd en gedaan wordt, tot in de kleinste details!

   In principe is de diagnose hersendood omkeerbaar en vaak te voorkomen wanneer een gerichte behandeling wordt gegeven met o.a. hormonen en lichte onderkoeling van het lichaam, maar volgens de huidige protocollen mogen die niet gebruikt worden omdat daardoor het donorpotentieel daalt. Het niet reageren op impulsen bewijst geen onherstelbare schade en zelfs indien de hersenen niet meer tot bewustzijn gereanimeerd kunnen worden, zoals destijds met Mia Versluis (een uitzonderlijk geval wegens de lange duur van het coma: 1966-1971), nemen de hersenen samen met de hersenstam nog deel aan de vitale functies van het lichaam en behoren pijnervaringen tot de normale mogelijkheden. Een zogenaamd doodverklaard iemand kan enorm lijden tijdens de uitnameoperatie. Dat is zo duidelijk dat de omstanders daar vaak vreselijke nachtmerries aan overhouden. Als de hersens echt dood zijn, volgt de biologische dood bijna onmiddellijk (zoals bij onthoofding), maar dan is het lichaam ongeschikt als orgaandonor. Als daar verschijnselen bijkomen van wijde, lichtstijve en vervormbare pupillen, lijkstijfheid, lijkvlekken en ontbinding, dan is er geen enkele twijfel meer. Iemand die erbij staat, ziet ‘het breken van de ogen’, het licht verdwijnt uit iemands ogen, het leven vloeit weg. Het lichaam is koud en bewegingloos. Dat is de eindfase. Het sterven is een proces en dat proces is nog niet goed bekend. Het is mogelijk dat iemand meer dan een uur onder het ijs gelegen heeft en toch restloos herstelt zonder enige hersenbeschadiging. Daarom wordt onderscheid gemaakt tussen klinische dood en biologische dood. Het is inderdaad een zaak van leven en dood!


Recensie door Anne Nijburg (15 februari 2022) voor het Logos Instituut   -   web


Introductie orgaandonatie

   Het is te beschouwen als een zaak tussen leven en dood. Bijna een vorm van touwtrekken. Touwtrekken tussen burgers en overheid, tussen patiënten en medici, tussen dood en leven. Touwtrekken om organen binnen te slepen op het moment dat het leven aan een zijden draadje hangt. Orgaandonatie houdt en hield de gemoederen de afgelopen jaren bezig. Alle 18-plussers in Nederland hebben van de overheid tweemaal een schrijven ontvangen waarin burgers worden opgeroepen zich in te schrijven in het Donorregister.


Wat is er aan de hand?

   De overheid, via het ministerie van VWS, wil dat iedereen een keuze maakt en erover praat - praat over orgaandonatie. ‘Uw familie en de mensen om u heen weten dan of u wel of geen donor wilt worden’, zo staat op de site van het ministerie te lezen. Maar je maakt hoe dan ook een keuze, of je wilt of niet, praat of niet. Feitelijk wordt iedereen gedwongen een keuze te maken. Niet kiezen is namelijk toch kiezen, kiezen voor: geen bezwaar tegen orgaandonatie.
   Oftewel: iedereen in Nederland (18+) heeft geen bezwaar en is dus feitelijk orgaandonor, tenzij je aangeeft dat je dat niet wilt. Dus op deze manier kiest de overheid voor de burgers, want vul je niks in, in het donorregister, dan staat er ‘geen bezwaar’ in het register. Dat betekent dan dat je organen na het overlijden naar een patiënt kunnen gaan die ze nodig heeft. De familie moet dan wel van heel goede huizen komen, wil men die donatie kunnen tegenhouden.


Doel van orgaandonatie

   In Nederland wachten meer dan 1000 mensen op een orgaan, zo stelt het ministerie. Orgaandonatie kan zo’n 800 mensen per jaar helpen. Dat betekent dat de wachtlijsten voor transplantatie groeien. Dus zijn er meer donoren nodig. Vandaar waarschijnlijk die actie van de overheid om meer donoren te regelen. Orgaan- en/of weefseldonatie, gebeurt volgens de overheid zorgvuldig. Men stelt de hersendood vast en na 4-12 uur kunnen organen worden uitgenomen. Als het hart niet meer klopt en de bloedsomloop is gestopt is er minder tijd. En dan rijzen vragen als: Wat is dood? Voel ik nog wat als ik hersendood ben? De twijfel slaat toe … en dan verschijnt het boek Orgaandonatie van Ruud van der Ven.


Boek Orgaandonatie

   Ruud van der Ven is oud-huisarts, ex-natuurarts en theoloog. Hij heeft verschillende boeken geschreven over onder meer alternatieve geneeswijzen en zorg in Nederland. In het verlengde van deze boeken komt nu het boek Orgaandonatie uit. Van der Ven blijkt zijn huiswerk en onderzoek goed te doen, zo blijkt uit zijn boek. Het werk neigt naar een wetenschappelijke beschouwing van orgaandonatie, gezien de 525 voetnoten, 114 pagina’s met referenties of verwijzingen en de vele medische termen waar de leek soms wel een (medisch) woordenboek voor nodig heeft. De auteur gaat in op de vele vragen van de twijfelaars. Het is een boek waar je echt voor moet gaan zitten; dit kun je niet op je nachtkastje leggen en gaan lezen voor het slapen gaan om je te ontspannen.


Nieuwe geneeskunde

   Allereerst schrijft Van der Ven over de grote veranderingen in de geneeskunde. Het waren met name de ontwikkeling van de beademingsmachine en de reanimatie in de jaren ’60 die zorgden voor een revolutionair kantelpunt in de geneeskunde. De levensverwachting nam enorm toe, verdubbelde bijna. In die jaren ontwikkelde zich ook een nieuwe loot aan de medische stam: de transplantatiegeneeskunde. Allereerst wijst Van der Ven erop dat twee Franse neurologen in 1959 al spraken over een coma dépassé, een onherstelbaar coma. Later werd dit ‘hersendood’ genoemd.
   Daarnaast was het Christian Barnard die op 3 december 1967 als eerste hartchirurg een harttransplantatie uitvoerde. Het hart van een diep comateuze jonge vrouw, als gevolg van een ernstig verkeersongeval, werd overgeplaatst in het lichaam van een oudere man. Maar het hart van de jonge vrouw klopte nog normaal. Was hier soms sprake van moord? Jaren later openbaarde de broer van de hartchirurg het geheim: het hart van de vrouw werd door middel van een injectie tot stilstand gebracht. Dit is in feite actieve euthanasie. Een Amerikaanse commissie introduceerde het concept en definieerde: bij onherstelbare coma’s is er sprake van hersendood. Het hart kan blijven kloppen, dat is goed voor de organen die gaan worden geoogst. Medisch en juridisch is de patiënt dood.


Wat is dood?

   ‘Ben ik wel dood als ik donor ben?’, is één van de prangende vragen op de site van VWS. Het antwoord van de overheid is: ‘Jazeker. Organen en weefsels worden pas uitgenomen als artsen 100% zeker zijn dat iemand is overleden. Het vaststellen van de dood gebeurt volgens strenge regels. En door meerdere artsen.’ Van der Ven schrijft: ‘De dood werd traditioneel-medisch en juridisch eeuwenlang gekenmerkt door het permanente einde van de lichamelijke functies, in het bijzonder de ademhaling en de hartslag. Op medische en juridische basis werd een nieuw doodscriterium geïntroduceerd: de hersendood.’
   Vanaf die tijd zijn er dus medisch en juridisch twee soorten dood te onderscheiden. Dood na circulatiestilstand en hersendood. Dit onderscheid was een grote doorbraak voor de transplantatiegeneeskunde. De traditionele dood, waarbij het hart stil gaat staan, er geen pols en ademhaling meer zijn en lijkvlekken verschijnen op een koud en star lichaam, is duidelijk voor iedereen. Bij de hersendood klopt het hart nog, is er bloedruk en andere lichaamsfuncties werken nog. Dat is dus winst voor de kwaliteit van de organen die uitgenomen gaan worden.


Paradigmaverschuiving

   De medische wereld had en heeft goede en doorbloede organen nodig voor transplantatie. De oude definitie van ‘dood’ heeft nadelige gevolgen voor het verkrijgen van die goede organen. De nieuwe definitie werd ingegeven door belangen van de transplantatiegeneeskunde: hersendood. In een opvallende passage maakt de auteur duidelijk hoe de eerste paradigmaverschuiving, een verandering van denken, werd beïnvloed door een geheim CIA-project, waarbij gebruik gemaakt werd van de ervaringen in concentratiekampen als Dachau.
   Hersendood werd gezien als het lijk met het kloppende hart. Door anders te definiëren, werden begrippen als ‘dood’ en ‘leven’ met andere ogen bekeken. De tweede paradigmaverschuiving heeft te maken met de voorbereidende handelingen om organen te verbeteren. Handelingen die plaatsvinden in en aan het lichaam van de hersendode mens, waar het hart nog van klopt en die aan de beademing ligt.


De feiten

   De vraag is nu of ‘hersendood’ wel echt dood is. Van der Ven komt met 4 onderbouwde argumenten of feiten, waaruit blijkt dat een lijk niet te beademen is. Allereerst stelt hij vast dat een ‘beademd stoffelijk overschot’ zichzelf tegenspreekt. Als iemand dood is, is er sprake van een stoffelijk overschot en dat kan begraven of gecremeerd worden. Ten tweede vertonen ‘hersendoden’ volop levensverschijnselen die bij een dode niet vast te stellen zijn. Dus leeft de persoon nog. In de derde plaats overlijdt een hersendode niet binnen een week. Na een ongeval kunnen hersenen zijn uitgeschakeld ter bescherming. Ten slotte is er bij hersendood geen sprake van een totale uitval van de hersenen, de hersenstam en het verlengde merg. Oftewel: onderzoek toont aan dat veel ‘hersendode’ patiënten nog steeds enige hersenfuncties behouden. Daarom voldoen zij niet aan het gehele brein criterium van ‘dood’. De diagnose ‘hersendood’ blijkt niet solide te zijn. Theologisch en ethisch kleven er duidelijk bezwaren aan de diagnose. Dit is mooi verwoord door de Duitse artsenverenigingen, die onder meer schreven: ‘Gij zult (stervenden) niet doden, gij zult niet de onwaarheid vertellen (‘totes Leben gibt es nicht’), gij zult niet begeren uws naasten goed (orgaan).’ Eén van de voorbeelden is het groeiend aantal ‘hersendoden’ die dankzij het weigeren van orgaandonatie nog springlevend zijn. Ook noemt de schrijver vele voorbeelden van hersendode patiënten die van alles voelden en konden navertellen wat er in de operatiekamer gebeurde en bij wie de uitname uiteindelijk niet doorging. De familie moet dan wel van heel goede huizen komen, wil men die donatie kunnen tegenhouden.


Aanbeveling

   Veel van het geboden in het boek Orgaandonatie maakt duidelijk dat de overheid in de wervingsacties en de voorlichting, verzuimd alle informatie te geven. Er wordt niet gesproken over het feit dat ‘hersendode’ patiënten nog wel degelijk in leven zijn. De wet kan wel zeggen dat iemand dood is, maar de feiten liggen anders. In feite gaan patiënten twee keer dood. De eerste keer bij de hersendoodverklaring, de tweede keer dood nadat de organen zijn verwijderd en het kloppende hart is uitgenomen. Mensen kunnen dus levend dood zijn. Het verdient aanbeveling de keuze, via het donorregister, nog eens tegen het licht te houden.


Ten slotte

   Ruud van der Ven behandelt in zijn boek nog veel meer aspecten van orgaandonatie. Zo houdt hij orgaandonatie tegen het licht van de Bijbel. Ook behandelt hij mogelijke interventies bij mensen met ernstig hersenletsel.

   Ten slotte biedt hij alternatieven voor orgaandonatie. Hij concludeert dat niet alles is gedaan voor de potentiële donor en gaat voor échte geneeskunde.