Deze tekst is auteursrechtelijk beschermd.



Het getuigenis van God

door Watchman Nee


Hoofdstuk 1



   Ik ben uw knecht, geef mij verstand, opdat ik uw getuigenissen kenne. (Ps. 119:125)
   

We gebruiken vaak de uitdrukking ‘het getuigenis van God’, maar wat is Zijn getuigenis en waar verwijst het naar?
   In het Oude Testament wordt het woord ‘getuigenis’ of ‘getuigenissen’ vaker genoemd dan in het Nieuwe Testament. Laten we twee van deze schriftplaatsen in het Oude Testament eens wat nader bekijken. De eerste vinden we in de Pentateuch van Mozes, in het boek Exodus, waar het woord ‘getuigenis’ veelvuldig wordt gebruikt in zinnen als ‘de ark der getuigenis’ en ‘de twee tafelen der getuigenis’ (Ex. 25:22, 31:18). De tweede vinden we in Psalm 119 waar het woord ‘getuigenis’ ook herhaaldelijk wordt gebruikt. Door goed naar deze twee schriftplaatsen te kijken, kunnen onze ogen worden geopend voor de ware betekenis van het getuigenis van God.
   Psalm 119 verwijst vele malen naar het Woord van God, de voorschriften van God, de wet van God, de inzettingen van God, de geboden van God, en ook de getuigenissen van God. De psalmist neemt de getuigenissen op in de lijst van Gods Woord, voorschriften, wet, inzettingen, geboden enzovoort. Het klinkt ons misschien wat vreemd in de oren wanneer wij zeggen dat wij Gods getuigenissen moeten bewaren. Maar de Bijbel maakt duidelijk dat Zijn getuigenissen van dezelfde aard zijn als Zijn Woord, voorschriften, wet, inzettingen en geboden. In Exodus, Leviticus en Numeri lezen we niet alleen dat het getuigenis van God dezelfde positie heeft als Zijn Woord en wet, maar dat zelfs de twee stenen tafelen waarop Zijn wet geschreven was de twee tafelen der getuigenis worden genoemd, en dat de ark waarin deze werden bewaard de ark der getuigenis wordt genoemd. Al deze dingen heeft God zo bedoeld.
   Dit alles maakt duidelijk wat het getuigenis is. Het getuigenis is de wet. Met andere woorden, het vertegenwoordigt het verlangen van Gods hart, en dat verlangen is ook Zijn eis; of als we het anders mogen formuleren, Zijn maatstaf. De twee tafelen der getuigenis in Exodus zijn een prachtig beeld van de maatstaf van God zelf. Wat is Gods maatstaf? Zijn maatstaf openbaart Hemzelf; Hij laat ons zien wat voor een God Hij is. En het getuigenis werd ons gegeven opdat wij zouden weten wat de absolute norm van God is.
   Wanneer dit getuigenis tot de mens komt dan wordt het een wet. Voor God is het een getuigenis, maar voor de mens is het een wet. De wet en het getuigenis zijn dus precies hetzelfde, maar beide worden gezien vanuit een andere invalshoek. In relatie tot God is het een getuigenis, maar in relatie tot de mens wordt het een wet. Het getuigt van wat God vraagt, en het laat zien waar de mens zich aan moet houden. Wat God betreft is het getuigenis Zijn eis; wat de mens betreft is het getuigenis zijn plicht. Het getuigt van het wezen van God en stelt dat (wezen) tegenover het leven dat wij leiden.
   Wanneer dat getuigenis aan ons gegeven wordt, overtuigt het ons van onze ongerechtigheid, omdat wij niet aan Gods maatstaven voldoen. Maar zolang God het getuigenis gebruikt, openbaart het wat voor een God Hij is. Het getuigenis is dus de zelfopenbaring van God.
   Dit wordt nog duidelijker in het Nieuwe Testament. De Here Jezus kwam om te getuigen van de Vader; de Heilige Geest komt om te getuigen van Christus; en de Gemeente moet het getuigenis van Christus handhaven in de kracht van de Heilige Geest. Het getuigen van Christus is niets anders dan de mensen vertellen wie en wat Christus is. En dat noemen wij het getuigenis. Wat God aangaat is dit getuigenis niets minder dan Hemzelf; wat ons aangaat is dit getuigenis heel belangrijk, omdat het een wet voor ons wordt. Wij mogen niet zondigen tegen dit getuigenis. Want telkens wanneer wij ertegen zondigen, zal God dat niet snel door de vingers zien.


Wij kunnen alleen van God getuigen als wij Hem kennen

   Wij moeten erkennen dat dit getuigenis iets groots is. (Merk op dat het ‘getuigenis’ waar hier naar verwezen wordt iets anders is dan wat wij gewoonlijk onder ‘getuigen’ verstaan.) Want dit getuigenis slaat hoofdzakelijk op het spreken van God over Zichzelf. Door dit getuigenis vertelt Hij ons zelf wat voor een levende God Hij is. Hij komt tot de mens om getuigenis af te leggen van Zijn karakter. Wij moeten erkennen en beseffen dat dit getuigenis een geestelijke werkelijkheid is, dat wat echt ‘waar’ is, de ultieme realiteit. Een ieder die niet met deze ultieme werkelijkheid in aanraking komt, heeft ook geen kennis van het getuigenis. Eigenlijk kan niemand voor (en van) God getuigen omdat het goddelijk getuigenis van eeuwigheid tot eeuwigheid door God zelf gegeven wordt. Alleen Hij kan ons duidelijk maken wie en wat Hij is.
   Wij kunnen met veel woorden over God spreken en vertellen wat voor een God Hij is, en vervolgens zeggen wij dat we op die manier voor Hem getuigen. Maar de realiteit is dat onze woorden geen enkele waarde hebben.
   Het maakt niet uit met welke factor wij onze woordenstroom vergroten, het getuigenis waarover wij hier spreken kan niet door een mens gegeven worden.
   God zelf moet dat getuigenis geven. Als Hij zelf niet spreekt, is er geen getuigenis. Zien wij de ernst hiervan in?
   Wanneer God ervoor kiest niet te spreken over Zichzelf, wie kan dan voor Hem getuigen? Wij kunnen spreken en spreken, maar het is allemaal zinloos omdat wij spreken. Als God niet spreekt is het allemaal ijdelheid (inhoudsloos, nietszeggend, zinloos). Een voorbeeld: Stel, we gaan naar de rechtbank om voor iemand te getuigen.
   Wat is de waarde van onze woorden wanneer ondanks onze welbespraaktheid de persoon in kwestie blijft zwijgen en op geen enkele manier uiting geeft aan wat hij of zij denkt en voelt? Laten we daarom opnieuw beseffen dat het getuigenis van God het spreken van God over Zichzelf is, en dat als Hij niet spreekt er geen getuigenis is.
   Om te getuigen voor God is het dus nodig dat een mens in direct contact met God komt, dat hij Hem ‘aanraakt’, opdat hij de woorden kan spreken die God hem wil laten zeggen. De mens kan alleen wat zeggen als hij God heeft leren kennen, Hem heeft gezien, en als God Zich aan hem heeft geopenbaard. Alleen wanneer hij deze werkelijkheid heeft ‘aangeraakt’, kan hij zijn mond openen en voor God getuigen. Als hij niet met deze werkelijkheid in contact is gekomen dan heeft hij niets te zeggen en kan hij dus geen getuigenis afleggen. Men kan de geboden, voorschriften, inzettingen of woorden van God verkondigen, maar getuigen is iets heel anders. Wat tot de mens komt is een gebod, een voorschrift, een inzetting of woord, maar het getuigenis blijft bij God. Al die andere dingen zijn uiterlijk, maar het getuigenis is de absolute werkelijkheid. Het getuigenis is dus alleen mogelijk door Christus, die van God komt om voor Hem te getuigen. Daarnaast is de Heilige Geest nodig, die van Christus uitgaat om voor Hem te getuigen. En daarom kan een ieder die Christus en de Heilige Geest kent, getuigen voor God en Zijn Christus. Zulk een getuigenis steunt niet op de woorden of leerstellingen van de persoon, omdat het Christus zelf is die van de persoon uitgaat. Een getuigenis kan een leerstelling worden, maar een leerstelling kan nooit een getuigenis worden. Wanneer een getuigenis gegeven wordt, kan er een gebod volgen waaraan de mens moet gehoorzamen, maar dat gebod is niet het getuigenis. Dit getuigenis is iets heel anders dan het ‘afleggen van een getuigenis’. Hoe vaak zeggen we niet dat we niet kunnen getuigen omdat we de inhoud van het getuigenis innerlijk niet kennen, niet ervaren.
   Maar we moeten beseffen dat een ervaring te gering is wat dit getuigenis betreft. Want dit getuigenis is meer dan een kwestie van ervaring. Het is het aanraken van de Here zelf. Ja, van de mens uit gezien is het getuigenis inderdaad ervaring, maar de term ‘ervaring’ dekt de lading bij lange na niet wanneer we het over het getuigenis hebben. Omdat het getuigenis een zaak is van ‘de Here aanraken’, kan alleen Hij van Zichzelf getuigen. Omdat er niemand groter is dan God, is Hij de enige die van Zichzelf getuigen kan.
   Een van de grote problemen waar de Gemeente mee te maken heeft, is het feit dat er te veel leerstellingen zijn die van de mens afkomstig zijn. Gelovigen spreken over vele leerstellingen en geven vele bijbelstudies; zij vertellen ons wat wij moeten doen, wat bijbels is en wat niet bijbels is. Zij zijn volledig ondergedompeld in dit soort zaken. Maar het ware getuigenis is een kwestie van het aanraken van de absolute werkelijkheid; alleen het aanraken van God levert een authentiek getuigenis op.
   Lees de vijf boeken van Mozes en Psalm 119 nog eens door. U zult ontdekken dat God het woord ‘getuigenis’ heel anders gebruikt dan wij dat doen. Het getuigenis is zoiets groots, dat ons verstand het niet zomaar kan doorgronden. Want het getuigenis is het spreken van God zelf, en door dat getuigenis openbaart Hij Zichzelf en maakt Hij Zijn eisen bekend. Een ieder die dit goddelijke getuigenis aanraakt, heeft God zelf aangeraakt.


Zondigen tegen God is zondigen tegen het Getuigenis

   Wat is zondigen tegen het getuigenis? Het is eenvoudigweg zondigen tegen God. Alles wat het karakter of de wegen van God aantast, tast Zijn getuigenis aan. God wil en zal Zijn volmaakte karakter manifesteren. En dat wat een verkeerd beeld van Zijn karakter geeft, zondigt tegen Zijn getuigenis.
   Telkens wanneer Gods getuigenis ergens bij betrokken is, zal Hij het gebeurde niet door de vingers zien. Alles wat Zijn wezen naar beneden haalt of Hem niet vertegenwoordigt zoals Hij is, zal direct door Hem aangepakt worden omdat het Zijn karakter, Zijn positie, ja Zijn eigen persoonlijkheid aantast.


De Israëlieten mochten Kanaän niet in

   Er zijn verschillende incidenten in het Oude Testament te vinden die zeer ernstige gevolgen hadden. In Numeri 13 en 14 lezen wij dat de Here de Israëlieten niet toestond Kanaän binnen te gaan. Voordat het volk in Kades-Barnea aankwam, vergaf God hen keer op keer, ongeacht hun vele zonden en de vele manieren waarop zij Hem verzochten.
   Maar na het incident in Kades-Barnea weigerde de Here hun de toegang tot het land en Hij bleef bij Zijn besluit.
   Waarom? Omdat zij vóór hun aankomst in Kades-Barnea al vele wonderen hadden gezien, en toen zij in Kades-Barnea aankwamen, waren zij er inmiddels van overtuigd geraakt dat Kanaän een land was, overvloeiende van melk en honing; maar zij gingen geloven dat de bewoners van het land te sterk waren en dat de goed ommuurde steden niet ingenomen konden worden, en na het zien van de reusachtige Enakieten zagen zij zichzelf als kleine sprinkhanen. Zij waren bang en durfden het land niet binnen te gaan. Zij huilden en weigerden verder te trekken. Maar door dat jammeren en die angst smaadden zij de Here en brachten zij schande over Zijn naam.
   In vroeger dagen leek hun gezeur om voedsel en drinken niet zo ernstig te zijn voor de Here. Deze zonden waren het gevolg van menselijke zwakheid, en God kon Zich een zekere mildheid veroorloven ten opzichte van deze zonden: ‘Zij verzochten God in hun hart door spijze te vragen naar hun lust; zij spraken tegen God, zij zeiden: Kan God een dis aanrichten in de woestijn?’ (Ps. 78:18-19)1
   Hadden dit soort acties van de Israëlieten enig effect op het karakter van de Here? Nee, want Hij wist waar hun lust vandaan kwam en daarom liet Hij hen verder reizen, uiteraard nadat Hij hen had bestraft. Maar bij hun aankomst in Kades-Barnea ging het anders. Hier was het niet langer een kwestie van menselijke zwakheid maar van ongeloof in Gods kracht. De angst, het geween en de weigering het land binnen te trekken gaven een verkeerd beeld van het karakter van God. Het zette Hem weg als een God die vanwege Zijn ogenschijnlijke zwakheid het volk naar deze plaats des doods had geleid. Daarom kon God het op dat moment niet meer verdragen. Allen die Kades-Barnea hadden bereikt en vervolgens weigerden het land binnen te gaan mochten er niet meer in. Was het niet vreemd dat er daarna geen gelegenheid meer was om berouw te tonen? Want zelfs toen zij naderhand zeiden dat zij toch op zouden trekken, weigerde God Zijn mening te veranderen. Waarom? Omdat Hij wat Zijn regeringswegen betreft onberouwelijk is. Wat Hij besluit dat gebeurt gewoon. Omdat zij hadden gezondigd tegen het karakter van God - hetgeen een directe belediging aan het adres van de Here is - mochten zij het land niet binnengaan.
   Dit was een voorbeeld van het zondigen tegen het getuigenis van God.


De vernietiging van Korach en zijn aanhang

   In Numeri 16 en 17 lezen we over de vernietiging van Korach en al zijn volgelingen. Zij vielen Mozes en Aäron aan door hen ervan te beschuldigen zich teveel werk toe te eigenen en zich te verhogen boven de vergadering des Heren. God oordeelde Korach en zijn volgelingen en de aarde opende haar mond en verzwolg hen. Toen de vergadering der Israëlieten de volgende dag te hoop liep tegen Mozes en Aäron en begon te morren, zeggende: ‘Gij hebt het volk des Heren gedood’, kwam de toorn van God over het volk. God beval Mozes twaalf staven te nemen - één staf voor de vorst van elke stam - en deze in de tent der samenkomst te leggen vóór de getuigenis. En de man wiens staf zou bloeien zou degene zijn die God verkozen had. We kunnen in dit harde oordeel, deze zware straf, een belangrijk principe ontdekken. Wanneer mensen slechts onder elkaar ernaar streven de grootste te zijn, dan gaat God met Zijn oordeel aan hen voorbij. Bijvoorbeeld: de twee broers Jakobus en Johannes wilden groot zijn, maar de aarde opende haar mond niet om hen te verzwelgen. Zelfs tijdens het laatste avondmaal van de Here met Zijn discipelen maakten zij ruzie met elkaar over de vraag wie de grootste was, maar ook bij die gelegenheid opende de aarde haar mond niet om hen te verzwelgen. Waarom zijn de gevolgen in het hierboven beschreven geval dan zo ernstig? Daar kan maar één verklaring voor gevonden worden: zij hadden gezondigd tegen het getuigenis van de Here. Want het getuigenis in Numeri 16 en 17 is dat een dode de Here niet kan dienen; alleen mensen die uit de dood zijn opgestaan kunnen Hem dienen. De mens kan God alleen dienen in de kracht van de opstanding. Zonder opstanding is er geen leven. In de Hof van Eden kon de mens de boom des levens zien, maar nu is het leven alleen in de opstanding te vinden omdat ondertussen de dood zijn intrede heeft gedaan. Vandaag wordt leven tot uitdrukking gebracht in - of uitgebeeld door - opstanding.
   En daarom kan zonder opstanding niemand tot God naderen. Het leven van Christus in ons (het innerlijke leven dat wij kennen) is door de dood heen gegaan en daarom heet het opstandingsleven. Hoe heerlijk is dat woord uit Openbaring: ‘Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden’ (1:18). Vandaag is de vraag niet meer hoe wij iets in leven kunnen houden, maar hoe iets uit de dood kan worden opgewekt. Net zoals voor Christus de opstanding nu de basis is, moet dat ook onze basis, ons uitgangspunt zijn. Alleen dat wat op opstanding gebaseerd is kan en mag voor God verschijnen. Alles moet door de dood heen gaan en weer levend worden. Hoeveel van onze menselijke welbespraaktheid, ideeën, talenten, mogelijkheden, kracht en intelligentie is niet door de dood heen gegaan en bevindt zich dus niet op opstandingsgrond! Met als gevolg dat wij door deze dingen geen toegang tot God krijgen.
   De kwestie rond de staf van Aäron laat ons dus duidelijk zien dat alleen dat wat uit de dood is opgestaan God kan dienen. De bloeiende staf bewees dat de bediening alleen aan iemand gegeven werd die uit de dood was opgestaan, want zonder opstanding kan God niet gediend worden. Dát is het getuigenis. Dit incident bewijst de waarheid van een heel belangrijk principe, namelijk dat niemand de Here tegemoet kan treden buiten het fundament van de opstanding om. Toen de mens pas geschapen was, kon hij nog tot God gaan, maar na zijn val kon hij slechts tot Hem gaan op grond van ‘opstanding’, want een zondaar die vanaf dat moment zomaar tot God durfde te gaan moest sterven.
   Vandaag de dag is ‘opstanding’ dus de enige voorwaarde voor de dienst aan God. Uiteraard is deze opstanding meer dan het ontvangen van het opstandingsleven van Christus; het spreekt ook van de werking van het kruis in het innerlijk leven van de gelovige. Zoals het kruis een ‘afname’ of ‘vermindering’ voor de Here Jezus was, zo moet het ook voor Zijn volgelingen ‘vermindering’ zijn.
   Toen de schare de Here wilde laten kruisigen schreeuwden zij: ‘Weg met Hem, weg met Hem!’ Het kruis is dus een grote ‘verwijderaar’, omdat de oude schepping volledig weggenomen wordt. De oude schepping moet volledig worden weggenomen, want hoe kan het getuigenis van God in stand worden gehouden als de staf niet bloeit en de oude schepping niet afsterft? We kunnen dus zeggen dat God slechts één deur opent waardoor wij naar binnen kunnen gaan. Allen die niet door die deur naar binnen gaan moeten sterven.
   De reden waarom Korach en zijn volgelingen zo zwaar geoordeeld werden op die dag was dat zij tegen het getuigenis van de Here hadden gezondigd. God laat bepaalde dingen soms ongestraft aan Zich voorbijgaan, maar dingen die zondigen tegen Zijn getuigenis - tegen Zijn wezen en karakter - zal Hij niet door de vingers zien.
   Wij moeten beseffen dat het hoofddoel van Gods tuchtiging in ons leven is dat Zijn getuigenis wordt bewaard. Met andere woorden, Hij wil niet verkeerd begrepen worden. Het meest kritische wat men kan zeggen over veel mensen die zondigen is hoe slecht zij zijn, maar het gevolg daarvan mag niet zijn dat God bekritiseerd wordt. Er zijn bepaalde dingen en daden die God in een verkeerd daglicht stellen; deze dingen zal God niet door de vingers zien, omdat zij zondigen tegen Zijn getuigenis - ja, tegen God zelf.


Mozes mocht Kanaän niet in

   In Numeri 20 lezen wij dat Mozes tweemaal met zijn staf op de rots sloeg. Het gevolg daarvan was dat hij het land Kanaän niet in mocht, zelfs niet toen hij God er later om smeekte met de woorden: ‘Laat ik toch naar de overzijde mogen trekken en het goede land zien.’ Het was een onherroepelijk verbod. We begrijpen natuurlijk wel dat Mozes verkeerd handelde door boos op de rots te slaan in plaats van tot haar te spreken zoals God hem bevolen had, maar misschien zien we nog niet hoe groot de zonde was die hij beging. Mozes was een zachtmoedig man, maar bij die gelegenheid verloor hij zijn geduld. We hebben waarschijnlijk wel meer zachtmoedige mensen gezien die hun geduld verloren en boos werden, zonder dat zij zwaar geoordeeld werden door de Here. Waarom was de Here dan zo streng tegen Mozes die slechts zijn geduld verloor?
   Laten we eens lezen wat God zelf zei: ‘Maar de Here zeide tot Mozes en Aäron: Aangezien gij op Mij niet vertrouwd hebt en Mij ten aanschouwen van de Israëlieten niet geheiligd hebt, daarom zult gij deze gemeente niet brengen in het land, dat Ik hun geef’ (Num. 20:12). Wat betekent de uitdrukking ‘en gij Mij niet geheiligd hebt’?
   Het betekent ‘je hebt Mij in een onmogelijke positie gebracht omdat je Mij verkeerd vertegenwoordigd hebt’ - want ‘heiligen’ betekent God apart zetten, dat wil zeggen, het wezen en karakter van God laten zien. Als Mozes zijn geduld tien keer verloren had, zou het volk alleen maar kunnen zeggen dat hij een opvliegend karakter had, maar deze keer had het verlies van zijn geduld gevolgen voor God zelf. Het is alsof de Here zei: ‘Door je daad heb je Mij in deze situatie betrokken. Je hebt Mij niet geheiligd en Mij niet geëerd omdat je Mij niet de plaats hebt gegeven die Mij rechtens toekomt.’
   Het probleem was dat terwijl Mozes zijn geduld verloor, God op dat moment werkte - want direct nadat Mozes op de rots geslagen had, kwam er veel water uit, waardoor het volk natuurlijk in verwarring raakte. Mozes had God duidelijk in deze vreselijke situatie verwikkeld, met als gevolg dat de Israëlieten zouden kunnen gaan denken dat de Here een God was die net als Mozes zijn geduld verloor. God was dus door Mozes in een moeilijke positie gebracht. Als de boosheid van Mozes slechts de indruk had gewekt dat hij een opvliegend karakter had, dan zou het niet ernstig genoeg zijn geweest om Mozes zo zwaar te straffen. Maar omdat hij een wonder deed waarbij precies op het moment waarop hij boos op de rots sloeg, de kracht van God geopenbaard werd, zou het volk kunnen concluderen dat de God die hun water te drinken gaf, ook een God was die hen in Zijn boosheid op hetzelfde moment bestrafte. Mozes had God zodanig in zijn eigen boosheid betrokken dat hij verzuimde de Here te heiligen voor het volk. Dat is zondigen tegen Gods karakter, Gods getuigenis. Het gevolg daarvan was te ernstig om door de vingers te zien, en daarom mocht Mozes Kanaän niet in.


Uzza gedood

   Met betrekking tot het zondigen tegen het getuigenis mogen we de hand van Uzza zeker niet vergeten. U weet wat er gebeurde toen Uzza zijn hand uitstrekte om te verhinderen dat de ark van de wagen zou glijden: de Here sloeg hem en hij stierf ter plekke. We zeggen vaak dat Uzza gedood werd omdat hij met zijn vleselijke hand de ark probeerde te grijpen. Hoewel dat klopt is die uitleg - en de les die eruit getrokken kan worden - niet sterk en diep genoeg. Wij moeten bedenken dat de ark de ark der getuigenis was. Voordat David tot koning werd gekroond hadden de Filistijnen de ark buitgemaakt. Er was toen geen Uzza om de ark te beschermen, maar toch bleek deze in staat te zijn zichzelf goed te verdedigen. Wij weten immers dat er nooit iets met de ark gebeurde toen deze van de ene naar de andere plek werd vervoerd in Filistea, hoewel zij niet werd bewaakt door Uzza of een andere Israëliet: de Filistijnen konden de ark niets aandoen. Maar nu verbleef de ark weer bij Gods eigen volk. Was er dan iemand nodig om haar te bewaren? Hier zien wij de zonde van Uzza. De ark kon zichzelf goed verdedigen te midden van vijanden, had zij dan nu de zorg nodig van iemand uit Gods eigen volk?
   Wij weten dat de ark alleen door de Levieten gedragen mocht worden omdat God dat zo had voorgeschreven, maar nu hadden de Israëlieten de ark op een ossenkar gezet. Zou de ark echter vallen, dan ging dat alleen de ark zelf wat aan. Elk uitstrekken van de hand van de mens zou het getuigenis van God vernietigen. Daarom liet God Uzza niet vrijuit gaan.
   Laten wij deze les toch leren. Er zijn vele dingen die wij God zelf moeten laten uitwerken. Zij die God niet op diepe wijze kennen, proberen Hem vaak te helpen. Als wij slechts even de tijd namen om te letten op het einde van zulke mensen in het verleden, dan zouden wij een belangrijk principe ontdekken, namelijk dat wij het ons niet kunnen veroorloven te zondigen tegen het getuigenis van de Here.
   Telkens wanneer iemand iets doet wat zondigt tegen Gods karakter, Gods gezag, Gods weg (werkwijze), Gods plan, of Gods getuigenis, dan zal hij door God getuchtigd worden. Want God springt nooit luchtig om met Zijn getuigenis. Hij zal Zichzelf altijd rechtvaardigen als zijnde de Heilige, de Machtige, en de Levende. Mogen wij daarom met vreze en beven wandelen voor Zijn aangezicht en nooit op luchtige of ondoordachte wijze iets voor Hem proberen te doen.


Een ieder die zondigt tegen het Getuigenis wordt getuchtigd

   Wij geloven dat God Zijn volk vaak tuchtigt om slechts één reden: Hij tuchtigt Zijn volk om Zichzelf te rechtvaardigen. Hij distantieert en ontdoet Zich van elke betrokkenheid bij dingen die de mens doet voor het aangezicht van andere mensen en de duivel, die een verkeerd en negatief beeld van Hem geven. Als de mens niet in staat is Gods getuigenis staande te houden, dan moet God zelf optreden om het te verdedigen. Maar dat betekent dat de mens door Hem getuchtigd zal worden.
   Als wij zondigen in zaken die alleen op onszelf betrekking hebben, dan lijkt het alsof God dat niet zo ernstig neemt als wanneer wij zondigen in zaken die Hem aanstoot geven. In het laatste geval zal Hij opstaan om te tuchtigen en duidelijk maken dat Hij onschuldig is en er niets mee te maken heeft. Laten wij daarom nederig zijn in onze wandel met God. Laten wij in niets zondigen, vooral niet tegen Zijn getuigenis. Vrees en beef te allen tijde voor God in uw hart, en vraag Hem u te bewaren opdat u niet zondigt, vooral niet tegen Zijn getuigenis. Wij hebben de geschiedenissen gelezen van veel mensen in het Oude Testament, zoals Abraham, Isaäk en Jakob. Zij waren allen door God verkoren en geliefd. Als we hun levens bestuderen, zien wij dat zij vaak faalden en nederlagen leden, maar de Here liet hen gaan nadat Hij hen slechts een weinig had bestraft. Vinden wij dat vreemd? Waarom handelde de Here zo? Omdat hun verkeerde daden geen afbreuk deden aan Zijn getuigenis; zij zondigden niet tegen Zijn getuigenis.
   Telkens wanneer het getuigenis van de Here geschaad wordt, zijn de gevolgen rampzalig. Wat dat betreft is er geen verschil tussen het Oude- en het Nieuwe Testament, omdat het echte verschil gelegen is in de vraag of het getuigenis geschaad of gerespecteerd wordt. Zondigen tegen Gods getuigenis is iets vreselijks omdat God er niet gemakkelijk aan voorbijgaat.
   ‘Want zíj hebben ons voor luttele dagen naar hun beste weten getuchtigd, maar Híj doet het tot ons nut, opdat wij deel verkrijgen aan Zijn heiligheid’ (Hebr. 12:10). God tuchtigt ons tot ons voordeel, opdat wij deel krijgen aan Zijn heiligheid. Telkens wanneer Hij ons tuchtigt, rechtvaardigt Hij Zichzelf.[2]
   Hebt u weleens nagedacht over het feit dat als God ons tuchtigt, Satan ons niet meer kan aanklagen? Door te tuchtigen laat God aan Satan zien dat Hij, God, part noch deel heeft aan deze zaak, en zodoende beschermt en bewaart Hij Zijn heiligheid. Daarom moeten wij als wij getuchtigd worden niet meteen vragen of God iets minder hard wil zijn, maar veeleer of Hij ons helpen wil om Hem tevreden te stellen. Telkens wanneer wij op deze wijze getuchtigd worden, kunnen wij onze broeders en zusters zeggen dat dit is omdat wij op de een of andere manier tegen Zijn getuigenis hebben gezondigd. En ook al gebruiken we eenvoudige woorden wanneer we onze broeders en zusters informeren, toch zal door deze daad duidelijk worden gemaakt dat God niets met de kwestie te maken heeft. Sommige broeders en zusters kunnen alleen maar huilen wanneer zij getuchtigd worden. Waarom zouden we huilen? Omdat de tuchtiging te zwaar is?
   Vanwege de moeiten en problemen die er het gevolg van zijn? Dat is geen reden om te huilen. Wij moeten beseffen dat Gods tuchtiging - hoe zwaar ook - het middel is dat Hij gebruikt om Zichzelf te rechtvaardigen. Omdat Zijn naam op ons rust, kunnen wij Hem gemakkelijk in een vervelende situatie brengen door Hem in een verkeerd daglicht te stellen. Wij kunnen Hem door ons gedrag negatieve publiciteit bezorgen. Daarom moet Hij in het openbaar elke betrokkenheid ontkennen bij onze daden als die schadelijk kunnen zijn voor Zijn getuigenis.
   Tijdens deze periode van tuchtiging moeten wij ons hoofd buigen, God aanbidden en zeggen: ‘Ik ben van harte bereid deze tuchtiging te aanvaarden; ik neem die positie graag in; ik ben van harte bereid de duivel, de Gemeente en de wereld te laten weten dat U hier niets mee te maken had, en dat het geheel en alleen mijn eigen fout was.’ Hoe meer wij bereid zijn onszelf te onderwerpen aan de tuchtiging van God, des te meer Hij gerechtvaardigd wordt, en des te sneller zal de tuchtiging voorbijgaan. Maar hoe meer wij onder de tuchtiging uit proberen te komen en ons er tegen verzetten, des te moeilijker wordt het voor ons om ons door de moeilijkheden heen te worstelen. Ik geloof dat dit deel uitmaakt van Gods weg, en als wij die weg leren gaan, dan zal dat God in staat stellen verheerlijkt te worden in onze nederlagen, en zal het ons bevrijden van veel onnodige problemen en moeiten.
   Als wij een goed christenleven leiden dan verheerlijken wij God door Hem te danken voor Zijn genade.
   Wanneer wij geen goed christenleven leiden dan moeten wij Hem nog steeds verheerlijken door ons te onderwerpen aan Zijn tuchtiging. Moge het bloed deze woorden bedekken, want het is een zeer gewichtig onderwerp.

[1] Merk op dat de woorden ‘Kan God …’ niet betekenen dat de Israëlieten twijfelden aan de kracht van God, maar dat zij de Here uitdaagden iets te doen om hun lust te bevredigen.
[2] Bedenk dat de auteur toen hij dit schreef slechts één aspect van Gods tucht benadrukte, namelijk die tucht die het gevolg is van een zonde tegen God en Zijn karakter. Er is natuurlijk ook een ander aspect dat te maken heeft met de ‘oefening’ in de godsvrucht, die tot doel heeft de gelovige te veranderen naar het beeld van Gods Zoon. De lezer moet dit in gedachten houden wanneer hij de volgende paragraaf leest.