Deze tekst is auteursrechtelijk beschermd. Voetnoten en verwijzingen zijn in deze webversie verwijderd.


Wat is de mens? Adam, alien of aap?

door prof. dr. Edgar Andrews


Hoofdstuk 1


Verborgen verleden



Wat is de mens? Een samenvatting

‘Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet?’ Psalm 8:4


   Wat is de mens? De ondertitel van dit boek noemt drie mogelijkheden: Adam, alien of aap. Met ‘Adam’ bedoel ik de bijbelse visie dat mensen gemaakt zijn naar het beeld van God. Ik gebruik ‘alien’ om het populaire idee weer te geven dat de mens misschien niet de enige intelligente levensvorm in het universum is en misschien zelfs ergens anders vandaan gekomen is. En met ‘aap’ bedoel ik het algemeen aanvaarde idee dat u en ik simpelweg superieure aapachtigen zijn.


Het raadsel van de wereld

   In 1734 beschreef Alexander Pope de tegenstellingen in de menselijke natuur met welsprekende klaarheid. De mens is, zo schreef hij:


‘Onzeker of hij zelf een dier of godheid is;
of hij het hoogst zijn geest of lichaam moet waarderen;
die door te sterven leeft, en dwaalt door redeneren;
voor wie het zuivere licht der ware kennis deinst,
’t zij dat zijn geest te veel, ’t zij die te min bepeinst;
een chaos, door gedachte en drift om strijd bewogen,
nu door zichzelf verlicht, dan door zichzelf bedrogen;
die beurtlings zich verheft en beurtlings zich vernedert;
die, aller dingen heer, toch prooi van allen is,
alleen de waarheid richt, door dwaling zelf gedreven,
is ’s werelds eer, en spot, en raadsel steeds gebleven.’


  Het deprimerende feit is dat alles wat Alexander Pope bijna driehonderd jaar geleden zei nog steeds waar is! Als ras blijven wij verbazingwekkende uitvindingen doen in de kunsten, in wetenschap en techniek, maar daartegenover staat de onzekerheid over wat het betekent om mens te zijn, en bezorgdheid over de toekomst. Voor een onbewogen toeschouwer zijn wij inderdaad ‘de eer, de spot en het raadsel van de wereld’.
  Of we het aanvaarden of niet, de Bijbel heeft een duidelijke verklaring voor deze toestand, voor deze verwarring en tegenstellingen. De mens, die naar het beeld van God geschapen werd, behield in zijn aard een edelheid en doelmatigheid die tot grote ontdekkingen heeft geleid. Maar als een ras dat in rebellie tegen zijn Schepper leeft, kunnen wij (en dat doen we ook vaak) ook grote diepten van kwaadaardigheid en verdorvenheid bereiken. Dit boek verdedigt de stelling dat wij onszelf - onze prestaties en mislukkingen, onze overwinningen en nederlagen - nooit echt kunnen begrijpen zonder dit bijbelse perspectief op de menselijke zonde en onze behoefte aan verlossing.


Zoeken naar onze wortels

  De Britse televisiepresentatrice Natasha Kaplinsky ging naar Kaapstad, tv-kok Rick Stein ging naar China, en actrice Zoë Wanamaker ging naar de Oekraïne. Waar zochten ze naar? Ze zochten naar hun ‘wortels’. De bekende Britse tv-serie Who do you think you are? (de Nederlandse versie heet Verborgen verleden) helpt verschillende beroemdheden hun stamboom te reconstrueren, waarbij allerlei geheimen en verrassingen uit het verleden ontdekt worden, samen met de soms minder leuke lijken in de voorvaderlijke kast.
  De meeste mensen zijn nieuwsgierig naar hun eigen afstamming. Toen Alex Haleys boek Roots in 1976 verscheen, werd het een enorme bestseller. Veel meer dan een gewoon boek, stilde het de honger van zwarte Amerikanen die zich in hun Afrikaanse wortels wilden verdiepen. Volgens de commentatoren veranderde Haleys zoektocht naar zijn wortels de manier waarop zwarte Amerikanen over zichzelf dachten en hoe blank Amerika over hen dacht. Waarom? Omdat onze oorsprong uiteindelijk bepaalt wie en wat wij zijn.
  Maar hoeveel wereldreizen wij ook maken, en hoeveel stoffige archieven wij ook naspeuren, en welke andere moeiten wij ons ook getroosten, het helpt ons niet het antwoord te vinden op de vraag die onze nieuwsgierigheid echt zou moeten prikkelen: de oorsprong van de mens zelf. De vraag ‘Wie ben ik?’ kan alleen echt beantwoord worden wanneer wij de oplossing kennen van het grotere raadsel: wat is de mens? Als een kind aan zijn moeder vraagt waar het vandaan komt, vraagt het niet om een les in biologie. De vraag heeft veeleer te maken met het zelfbewustzijn van het kind, met het bewustzijn van zijn eigen individuele ‘ik’, zijn eigen persoonlijkheid. Ik denk dat kippen noch chimpansees zich druk maken over zulke dingen. Deze vragen zijn uniek voor de mens, en dat is niets nieuws. Toen hij zo’n drieduizend jaar geleden met de bijbelse God sprak, zei koning David het zo:


   ‘Aanschouw ik Uw hemel, het werk van Uw vingers, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond’ (Ps. 8:4-5).’


David of Darwin?

   Er bestaan natuurlijk enkele absurde antwoorden op de vraag ‘Wat is de mens?’ De beroemde natuurkundige Enrico Fermi stelde in alle ernst voor dat wij een buitenaards ras kunnen zijn dat de aarde koloniseerde. Een meer filosofisch, maar even zo vreemd idee is dat wij door een computer gegenereerde simulaties zijn, het product van een ‘matrix’, gecreëerd door krachten die ons begrip te boven gaan, puur voor hun eigen vermaak. Ik laat James Berardinelli het verhaal vertellen:


   ‘Thomas Anderson leidt een dubbelleven. Voor de meeste mensen is hij een hardwerkende computerprogrammeur met een baan van negen tot vijf bij een groot softwarebedrijf. Maar in de privésfeer van zijn huis is hij een hacker met de naam Neo. Hij is niet tevreden met zijn leven, en terwijl hij vertwijfeld zoekt naar een mogelijke betekenis van het leven, wordt hij benaderd door een mysterieuze computerentiteit genaamd Morpheus, die Neo uitlegt dat alles niet is wat het lijkt. De werkelijkheid waar hij aan gewend is, is een fabricatie, het product van een sinister ras van intelligente machines die menselijke wezens gebruiken als energiebronnen, als wegwerp-artikelen. Neo twijfelt, en Morpheus begint de waarheid voor hem te ontrafelen. Al snel leert hij de Matrix te manipuleren, een computergegenereerde droomwereld die gebouwd werd om de gedachten van de mensen te beheersen. Maar er dreigt gevaar voor Morpheus en zijn groepje volgelingen. Het doel van de machines is het elimineren van alle vrije mensen, en hun meest machtige wapens, de Sentient Agents (zelfbewuste programma’s), komen snel dichterbij.’


   Hoe bizar dit ook moge klinken, zulke speculaties zijn niet zo eenvoudig te weerleggen, maar ik zal eraan voorbijgaan en mij richten op dingen die de meeste mensen wat geloofwaardiger vinden.
  Vandaag de dag worden wij geconfronteerd met verschillende plausibele antwoorden op de vraag: wat is de mens? Die antwoorden worden gekenmerkt door twee uitersten, door David in zijn psalm en door Darwin in zijn evolutietheorie of zijn theorie van ‘gemeenschappelijke afstamming’. Maar er zijn andere alternatieven die tussen deze twee uitersten in liggen. Daarom zullen we in dit hoofdstuk kort niet twee maar vier ‘modellen van de mens’ introduceren.
  Omwille van de consistentie maak ik gebruik van ‘beeldterminologie’. Deze visies zien de mens respectievelijk als gemaakt naar (1) het beeld van de apen, (2) het beeld van een emergente, opkomende, of ontwakende geest, (3) het beeld van een geïmplanteerde geest, en (4) het beeld van God. Ik gebruik het woord ‘geest’ hier als kortschrift om de vermogens van verstand en zelfbewustzijn te beschrijven, die de mens zo onherroepelijk en volkomen (onder)scheiden van zelfs de meest intelligente dieren.


Het beeld van de apen

   Onder dit kopje moeten we twee verschillende thema’s bespreken die aan de basis liggen van wat Raymond Tallis ‘aping mankind’ noemt, of het ‘primatiseren’ van de mens (de mens tot een aapachtige reduceren), waarover later meer. We kennen natuurlijk het bekende biologische verhaal van de neodarwinistische evolutie, maar dat is maar één kant van de medaille. De andere kant - minder voor de hand liggend, maar waarschijnlijk wel wat sterker - is een filosofisch verhaal dat ‘positivisme’ heet, dat beweert dat ‘alle kennis uiteindelijk gebaseerd is op zintuiglijke waarnemingen’. Waarom is dit belangrijk? Omdat het biologische verhaal, gevoed en gesterkt door deze verborgen filosofische stroming, trots van zichzelf beweert de enige speler in het veld te zijn. Dat is natuurlijk niet waar, zoals dit boek duidelijk probeert te maken. Maar de door het positivisme volkomen ontkenning van God, metafysica, spiritualiteit en de ziel, domineert het 21e-eeuwse westerse denken in een verbazingwekkend hoge mate. Zelfs als uw ogen glazig beginnen te worden alleen al door het kijken naar het woord ‘filosofie’, wees dan gewaarschuwd, want uw visie op uzelf en de wereld om u heen is vrijwel zeker beïnvloed door het positivistische denken.
   Op dit moment zullen we weinig meer doen dan deze verborgen stroming identificeren, omdat het verderop in het boek een belangrijk onderwerp wordt wanneer wij het verstand en het bewustzijn van de mens bespreken, maar laat ik een of twee recente voorbeelden gebruiken om uw interesse op te wekken. In hun boek The Grand Design noemen de bekende kosmoloog Stephen Hawking en zijn co-auteur Leonard Mlodinow deze filosofie ‘wetenschappelijk determinisme’ (feitelijk dus een hernoeming) en leggen uit:


   ‘Dit boek rust op het fundament van het wetenschappelijk determinisme, en dat betekent (…) dat er geen wonderen of uitzonderingen op de wetten van de natuur bestaan.’


   Maar de wetten van de natuur worden natuurlijk alleen afgeleid uit onze zintuiglijke waarnemingen van de natuurlijke wereld om ons heen, waarnemingen die uiteindelijk geregistreerd worden door onze fysieke zintuigen (waar nodig ondersteund door instrumenten zoals microscopen, telescopen enzovoort).
   Een tweede voorbeeld is de zoektocht naar buitenaards leven, die vaak de voorpagina’s van de kranten haalt. We zullen dit dieper onderzoeken in hoofdstuk 3 om vervolgens te ontdekken dat die hele, zeer kostbare onderneming gebaseerd is op het idee dat het leven en intelligentie door natuurlijke processen op aarde ontstaan zijn, en dus ook moeten bestaan (of hebben bestaan) op een veelheid aan aardachtige planeten door het hele universum heen. Elke suggestie van een schepping door God wordt rigoureus uitgebannen, niet door de wetenschap die daarbij bedreven wordt, maar door de onderliggende positivistische filosofie. Later meer daarover. We willen nu kort even naar het biologische verhaal kijken.
   In zijn boek De afstamming van de mens traceerde Darwin de oorsprong van de mens terug naar aapachtigen en nog veel oudere voorouders. Hij dacht dat alle levende dingen (de hele biosfeer) uit een enkel oerorganisme voortkwamen - een idee dat ook wel ‘gemeenschappelijke afstamming’ genoemd wordt. Zijn oorspronkelijke theorie, die gepubliceerd werd in zijn beroemde boek Over het ontstaan van soorten door middel van natuurlijke selectie, of het behoud van bevoordeelde rassen in de strijd om het leven, is door de jaren heen natuurlijk verder uitgewerkt tot wat we nu neodarwinisme noemen, de zogenaamde ‘moderne synthese’ waarin ook genetische evolutie is opgenomen. Kort gezegd beweert de theorie dat organismen evolueren door een dualistisch (tweeledig) proces bestaande uit (1) willekeurige genetische mutaties (veranderingen in het DNA van het organisme door verschillende oorzaken), gevolgd door (2) ‘natuurlijke selectie’ van die leden van een populatie die door mutaties een betere capaciteit tot voortplanting hebben gekregen. Hoewel toegegeven wordt dat mutaties voor het overgrote deel een schadelijk of neutraal effect hebben, houdt men vol dat gunstige mutaties (dat zijn mutaties die het succes op voortplanting verbeteren) zo nu en dan voorkomen. Deze ‘goede mutaties’ verspreiden zich vervolgens door de populatie omdat de ‘eigenaars’ van die mutaties zich met meer succes voortplanten.
   Een zelden genoemd probleem met dit scenario, zoals het op de mensheid wordt toegepast, is dat als het waar is, mensen ernstig overgeëvolueerd zijn. Dat wil zeggen: wij hebben allerlei eigenschappen verworven die niets te maken hebben met het verbeteren van ons voortplantingsvermogen. Volgens het neodarwinistische verhaal moet er geen eigenschap of vermogen in het organisme opkomen dat het vermogen om zich voort te planten niet verbetert, maar mensen hebben krachten en vermogens die dit vierkant tegenspreken. Een interessant voorbeeld werd gegeven in The Times (‘Denk groot - uw brein kan 4,7 miljard boeken opslaan’).
   Terrence (Terry) Sejnowski, hoogleraar computationele neurobiologie aan het Salk Institute for Biological Studies in Californië en hoofd van het Salk Computational Neurobiology Laboratory, ontdekte dat het deel van de hersenen dat het geheugen huisvest, een capaciteit heeft die tien keer zo groot is dan werd aangenomen en een hoeveelheid gegevens kon opslaan die ruwweg gelijk is aan de totale inhoud van het wereldwijde web. Hij zegt:


   ‘Onze nieuwe meetresultaten van de geheugencapaciteit van de hersenen vallen 10 keer zo hoog uit (tot minstens een petabyte - dat is 1000 terabyte) dan de voorzichtige schattingen. Dat is ongeveer de informatie van het hele wereldwijde web. Wij hebben de sleutel ontdekt voor het ontsluiten van het principe waarmee neuronen in de hippocampus functioneren met weinig energie maar met grote rekenkracht.’


   Als we deze enorme geheugenopslagcapaciteit konden gebruiken, zou dat natuurlijk uitgelegd kunnen worden als de uitkomst van ‘overlevingswaarde’-darwinisme, maar dat kunnen we niet. We vergeten vaak de namen van kennissen en waar we onze autosleutels hebben neergelegd, en ik betwijfel of velen van ons slechts een enkel boek uit het hoofd kunnen leren, laat staan 4,7 miljard boeken. Met andere woorden: wij zijn er simpelweg niet in geslaagd om een mogelijkheid te ‘evolueren’ die ons toegang verschaft tot dit enorme potentieel aan geheugenkracht, zodat onze enorme geheugencapaciteit ons niet kan helpen bij het vergroten van ons succes om ons voort te planten. Dus waarom hebben wij die potentiële geheugenkracht? Waarom heeft die kracht zich (naar beweerd wordt) ontwikkeld? Geen enkele naturalistische evolutietheorie kan die vraag beantwoorden. Ik kan daar nog aan toevoegen dat er nog veel andere menselijke eigenschappen zijn die geen plausibele waarde hebben voor de voortplanting, zoals de mogelijkheid om muziek te maken en daarvan te genieten, en esthetische, filosofische en wiskundige concepten. Nederige bacteriën planten zich veel efficiënter voort dan mensen.
   Ik heb verscheidene hoofdstukken in mijn boek Wie heeft God gemaakt? gewijd aan een kritisch, stap-voor-stap commentaar op de evolutionistische mechanismen, en zal dat hier dus niet herhalen. Maar de conclusie was dat hoewel darwinistische processen minieme veranderingen kunnen veroorzaken in de eigenschappen van populaties (micro-evolutie), zij niet in staat zijn om de grote veranderingen te scheppen die nodig zijn om een bepaalde soort te veranderen in een heel andere soort (macro-evolutie). Bewijs van eeuwen van kunstmatige selectie door menselijke interventie, zoals dat door plantenkwekers en dierenfokkers gepraktiseerd wordt, ondersteunt deze conclusie. Hoewel er vele nieuwe variëteiten en rassen zijn gecreëerd (van bijvoorbeeld katten en honden), heeft kunstmatige selectie nog nooit een nieuw organisme geproduceerd en het zal dat ook nooit doen (zoals het fokken van beren uit katten, of geiten uit honden). Er zijn natuurlijke barrières voor macro-evolutie die door geen enkele mate van menselijk vernuft overwonnen kunnen worden. Sommige van die barrières kunnen misschien overwonnen worden door ‘genetische manipulatie’, waarbij wetenschappers bewust het DNA van een organisme veranderen zodat er bijvoorbeeld gewassen geproduceerd worden die resistent zijn tegen bepaalde ziekten, of bacteriën die medisch bruikbare bestanddelen aanmaken. Maar genetische manipulatie vereist de bekwame en bewuste manipulatie van organismen door intelligente, menselijke instrumenten; het gebeurt niet door toeval of per ongeluk.
   Bovendien wordt het ontstaan van het hypothetische eerste levende organisme uit niet-levende beginmaterialen (een proces dat vaak ‘chemische evolutie’ genoemd wordt) vandaag de dag gewoonlijk toegeschreven aan toevallige, maar volkomen ongeleide fysieke (stoffelijke) en chemische processen die ‘nu nog’ onbekend zijn. Zulke ongeleide, ongestuurde processen zijn nooit waargenomen in de laboratoria en zullen waarschijnlijk ook nooit waargenomen worden, ondanks de pogingen van ‘oorsprong-van-het-leven-onderzoekers’ in de afgelopen decennia. Het klopt dat er een soort van ‘kunstmatig leven’ gecreëerd werd door chemici - zoals Craig Venter - die geavanceerde technieken gebruiken om het DNA dat in de natuur aanwezig is te imiteren. Maar dat werd slechts bereikt door de meest nauwkeurige controle van de processen door uiterst bekwame wetenschappers. Het creëren van kunstmatige levensvormen zal, wanneer dat ooit lukt, niet plaatsvinden zonder zorgvuldige en doelbewuste leiding en aansturing door zeer intelligente mensen, en nooit door ongeleide natuurlijke processen.
   Hoewel het technisch gezien geen deel uitmaakt van het neodarwinisme, maakt de theorie van de chemische evolutie het plaatje voor de evolutionist compleet door de oorsprong en ontwikkeling van het leven - en dus van de mens - te reduceren tot louter natuurlijke processen die toegankelijk zijn voor wetenschappelijke studie. De meeste mensen nemen aan dat Darwins ‘wetenschappelijke’ verslag van de oorsprong van de mens waar moet zijn, en dat de bijbelse ‘religieuze’ leer onjuist moet zijn, of in het gunstigste geval een mythologisch verhaal is.
   De mens is geen schepping van God, zo wordt ons uitgelegd, maar is slechts een dier dat toevallig wat hoger in de boom van de evolutie geklommen is. Net zoals elke andere levensvorm is hij een toevalstreffer van de evolutie, een ‘ongelukje’. Maar de serieuze en blijvende zoektocht naar de ‘missing links’ tussen apen en de mens (waarover later meer) getuigt van de grote biologische, intellectuele en existentiële kloof tussen de mens en zijn (veronderstelde) meest naaste verwanten, zoals de chimpansees. Kritiek op de theorie van gemeenschappelijke afstamming wordt niet getolereerd in het educatieve establishment, ondanks de enorme wetenschappelijke ontoereikendheden en het feit dat veel goed gekwalificeerde wetenschappers de theorie verwerpen. Alternatieven voor het darwinisme worden krachtig onderdrukt, niet het minst in westerse landen zoals het Verenigd Koninkrijk, waar de evolutietheorie verplicht onderwezen wordt op scholen, en waar het ‘creationisme’ effectief uitgebannen en belachelijk gemaakt wordt, zowel door het establishment als door de massamedia. Deze onwil om een open publiek debat over de evolutieleer te voeren, is toch wel curieus, omdat de aanhangers ervan beweren dat zij overweldigend wetenschappelijk bewijs hebben dat in hun voordeel spreekt. We zullen dat debat later in dit boek zelf gaan voeren, maar voorlopig sluit ik af met deze gedachte: ondanks alle lof waarmee de theorie overstelpt wordt, levert het darwinisme praktisch geen enkele bijdrage aan het moderne biologische onderzoek! Philip S. Skell, emeritus Evan Pugh professor aan de staatsuniversiteit van Pennsylvania, en lid van de Amerikaanse Nationale Academie van Wetenschappen, schrijft:


   ‘(…) de moderne versie van Darwins theorie heeft haar huidige hoge status bereikt omdat ervan gezegd wordt dat zij de hoeksteen is van de moderne experimentele biologie. Maar is dat juist? Zoals A. S. Wilkins, redacteur van het blad BioEssays (de juiste schrijfwijze is ‘aan elkaar geschreven’ - E. M.) in het jaar 2000 schreef: ‘Terwijl de grote meerderheid van de biologen het waarschijnlijk eens zou zijn met Theodosius Dobzhansky’s uitspraak ‘dat niets in de biologie duidelijk is dan alleen in het licht van de evolutie’, kunnen de meeste biologen hun werk nog prima blijven doen zonder direct te moeten verwijzen naar evolutionaire ideeën.’ En hij voegt er nog aan toe dat ‘evolutie een onmisbaar unificerend (verenigend) idee is, maar tegelijkertijd zeer overbodig is’.’


Het beeld van de opkomende, ontwakende geest

   In zijn boek Aping Mankind - Neuromania, Darwinitis and the Misrepresentation of Humanity, dat een vurige, moedige aanval is op het ruwe, onverbloemde ‘van moleculen-tot-mens’-scenario, dwingt de Britse arts en neurowetenschapper Raymond Tallis zijn tegenstanders tot diep nadenken als hij de moderne ideeën over het wezen van de mens analyseert. Op het schutblad wordt het boek beschreven als ‘een boek dat vernietigende kritiek levert (…) op de overdreven beweringen over de mogelijkheid van de neurowetenschap en de evolutietheorie om het menselijk bewustzijn te verklaren, alsook menselijk gedrag, de menselijke cultuur en de maatschappij’. En dat is heel interessant omdat Tallis zichzelf beschrijft als ‘een atheïst en een humanist’, maar vervolgens de zin afmaakt met de woorden ‘ik geloof dat wij een beeld van de mens moeten ontwikkelen dat rijker is en dichter bij onze onderscheidende natuur ligt dan dat van een buitengewoon begiftigde aap’ (pag. 10). Tallis maakt duidelijk dat hij de neodarwinistische evolutietheorie voor het ontstaan van alle levensvormen aanvaardt als de enig mogelijke optie, maar hij onderstreept het unieke van de mens met de volgende woorden:


   ‘De mens ontwaakte uit zijn staat van organisme tot iets heel anders: een belichaamde persoon, zelfbewust en zich bewust van de ander op een manier en in een mate die niet benaderd wordt door andere dieren. Hieruit werd geleidelijk aan een nieuwe sfeer gevormd, een nieuw gebied. Dat gebied, de menselijke wereld, is materieel gezien geworteld in de natuurlijke wereld, maar verschilt er wel sterk van. Die wereld wordt bewoond door individuen die niet slechts organismen zijn (…) maar die in een erkende, gedeelde publieke sfeer leven, die gestructureerd en ondersteund wordt door een oneindig aantal abstracties, generalisaties, gebruiken, praktijken, normen, wetten, instituties, feiten en gebruiksvoorwerpen die onbekend zijn bij zelfs de meest ‘sociale’ dieren’ (pag. 11).


   Tallis gebruikt vervolgens de rest van zijn 361 pagina’s om heel gedetailleerd zijn punt te maken. Hij betoogt dat het wezen van de mens niet gereduceerd kan worden tot neuronen en hersentoestanden, of verklaard kan worden als een simplistisch darwinistisch bijproduct. Het sleutelwoord in het laatste citaat is natuurlijk de uitdrukking ‘ontwaakte’. Het is die ontwaking die volgens Tallis de mensheid transformeerde van slechts een dier tot iets heel anders. Maar als zelfverklaard atheïst is hij natuurlijk niet in staat om zijn ontwaken aan God toe te schrijven, en moet hij daar dus een heel nieuwe en naturalistische verklaring voor ontwikkelen. Hij doet zijn best om zulke verklaringen te vinden, zoals we straks zullen zien, maar zijn pogingen falen wel, en in zijn laatste hoofdstuk (‘Helemaal opnieuw beginnen’) wordt hij gedwongen te schrijven:


   ‘Oké, misschien zegt u dat ik u verteld heb wat er mis is met de biologische verklaring van het bestaan van menselijke wezens, maar is dat niet slechts het begin en niet het einde van de zaak? Vertel ons dan wat u ervoor in de plaats stelt. De waarheid is dat ik het niet weet, maar ik weet zeker dat er ook niemand anders is die het weet’ (pag. 347-348).


   Onder het kopje ‘Conclusie’ citeert hij Jerry Fodor, emeritus hoogleraar filosofie aan de Rutgers universiteit en een autoriteit in de filosofie van de geest en in de cognitieve wetenschappen. Fodor erkent:


   ‘Zoals het er nu voor staat, kunnen we onszelf nog geen voorstelling maken van de oplossing voor deze moeilijke probleemstelling. De revisies van onze concepten en theorieën die uiteindelijk nodig zijn voor het vinden van een oplossing, zijn waarschijnlijk zeer diepzinnig en zeer verontrustend. Er bestaan nauwelijks dingen (ideeën, theorieën - E. M.) die we niet moeten loslaten voordat het probleem met ons afgerekend heeft.’


   Er is natuurlijk slechts één soort antwoord dat atheïsten hebben op het ‘moeilijke probleem’ van het menselijk bewustzijn, namelijk dat het op de een of andere manier ontstond of ontwaakte uit de wirwar van neuronen, synapsen, chemische stromen en elektrische impulsen in wat wij de hersenen noemen. Dit veronderstelde proces wordt vaak vergeleken met het idee, gevoed door sciencefiction-schrijvers, dat als computers steeds complexer, krachtiger en geavanceerder worden, zij op een bepaald moment een bewustzijn ontwikkelen en steeds meer gelijkenis beginnen te vertonen met het verstand van de mens. Maar zelfs als dat zou gebeuren (wat zeer onwaarschijnlijk is), zou het dat alleen kunnen doen als dat het resultaat is van de arbeid, intelligentie en vindingrijkheid van menselijke computer-architecten en softwareontwikkelaars. Een opkomend of ontwakend bewustzijn is niet iets wat bij toeval gebeurt. We zullen het menselijk bewustzijn nog uitgebreid behandelen in hoofdstuk 9.


Het beeld van een geïmplanteerde geest

   Zelfs zij die de kant van koning David kiezen, bieden ons twee heel verschillende scenario’s aan: (1) speciale - dat is miraculeuze - schepping, of (2) theïstische evolutie. Aanhangers van de laatste visie geloven in neodarwinistische evolutie en gemeenschappelijke afstamming, maar zij beweren nadrukkelijk dat dit proces op een bepaalde manier werd en wordt geleid door God. In feite zegt ‘theïstische evolutie’ dat God het proces van evolutie gebruikte om de mensheid in het leven te roepen (uiteraard samen met alle andere levensvormen). C. S. Lewis beschrijft een van die scenario’s als volgt:


   ‘Eeuwenlang verbeterde God de dierlijke soort die het vat zou worden van de mensheid en de drager van Zijn eigen beeltenis. Hij gaf hem handen waarvan de duimen de toppen van alle vingers van dezelfde hand konden aanraken, en kaken en tanden en een keel zodat hij duidelijk kon spreken, en hersenen die complex genoeg waren om allerlei lichamelijke bewegingen uit te voeren, zodat zijn rationele gedachten als het ware geïncarneerd werden [zijn gedachten kregen gestalte in zijn daden - E. M.]. Dit wezen kan een hele lange tijd in die toestand bestaan hebben voordat het een mens werd. Misschien was het zelfs slim genoeg om dingen te maken die een moderne archeoloog zou aanvaarden als bewijs voor zijn menselijkheid. Maar het was slechts een dier, omdat al zijn lichamelijke en psychische processen gericht waren op zuiver materiële en natuurlijke doelen. Maar toen, in de volheid des tijds, liet God op dat organisme (…) een nieuw soort bewustzijn neerdalen dat ‘ik’ en ‘mij’ kon zeggen, zodat het zichzelf kon kennen als een wezen dat God kende (…).’


   Op het eerste gezicht lijkt dit scenario een aantrekkelijke optie te zijn, omdat het de kwestie van een noodzakelijk lichamelijk wonder omzeilt. Het omarmt dus de wetenschappelijke claims van de evolutietheorie, maar door bedachtzaam God erbij te blijven betrekken, vermijdt het de filosofische kilheid en somberheid van het atheïsme. Maar een kleine bijgedachte toont aan dat het niet zo simpel is als het lijkt. Het door God geïmplanteerde (zelf)bewustzijn waar hier naar verwezen wordt, vraagt noodzakelijkerwijs om miraculeuze veranderingen in de hersenstructuren en -functies - anders was er niets wat de mensen zou onderscheiden van hun dierlijke voorouders. En door het ontwakend zelfbewustzijn te verwerpen en te vervangen door een door God geïmplanteerd zelfbewustzijn, doet men een beroep op een onnatuurlijk proces als de scheppende stap die Adam van de apen onderscheidt. Een klein onzichtbaar wonder in de hersenen lijkt misschien makkelijker te accepteren dan een dramatische ‘van-stof-tot-Adam’-schepping, maar wanneer eenmaal om het even welke miraculeuze oorsprong van de mens wordt toegelaten, is het moeilijk om te bepalen wat de grootte van het wonder ermee te maken heeft. Maar dat is niet het enige probleem met de ‘geïmplanteerde-bewustzijn’-theorie.
   In de eerste plaats zijn alle argumenten voor of tegen de wetenschappelijke deugdelijkheid van de theorie van gemeenschappelijke afstamming ook van toepassing op dit idee - in elk geval tot aan het moment van implanteren, en wij zullen die argumenten straks uitgebreid bespreken.
   In de tweede plaats moet dit scenario op een bepaalde manier een verklaring bieden voor het compleet verdwijnen van het voormenselijke ras dat, in termen van biologische ontwikkeling, niet te onderscheiden was van de mensheid. Met hun opponerende duimen en hun vermogen om gereedschappen te maken, hadden deze prehumane wezens een enorm evolutionair voordeel op de andere dieren, maar zij stierven uit, terwijl andere, minder bedeelde diersoorten overleefden. Het is natuurlijk bekend dat C. S. Lewis suggereert dat fossiele overblijfselen van deze voorloper van de mens fysiek niet te onderscheiden zouden zijn van die van homo sapiens, en door paleontologen dus ten onrechte voor menselijke overblijfselen aangezien zouden worden. Maar deze op mensen lijkende maar toch niet-menselijke fossielen zouden dan veel talrijker moeten zijn dan de echte menselijke fossielen, dus de vraag is: waar verstoppen zij zich? En zou er met zo’n sterke gelijkenis tussen de mens en zijn directe voorouders geen kruising plaatsgevonden hebben, zodat het plaatje dat dan ontstaat alleen nog maar meer verwarring schept? Ook deze vragen zullen wij straks proberen te beantwoorden.


Het beeld van God

   De laatste visie op de oorsprong van de mens die wij hier noemen, is dat de mens gemaakt is naar het beeld van God, zoals we ook lezen in het boek Genesis:


   ‘En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen’ (Gen. 1:26-27).


   Nu weet ik best dat velen die de theïstisch evolutionistische visie van de geïmplanteerde geest aanvaarden, ook geloven dat de mens geschapen is naar het beeld van God, maar ik maak hier onderscheid tussen een geïmplanteerd beeld en een geschapen beeld. Dat wil zeggen: ik gebruik het beeld van God om de aard te beschrijven van een speciaal (dat is: miraculeus) geschapen wezen, waarover Genesis ook zegt: ‘(…) toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen’ (Gen. 2:7).
Jaren geleden was ik eens te zien in het Britse actualiteitenprogramma Newsnight van de BBC, samen met de naturalist en tv-presentator David (nu Sir David) Attenborough en astronoom Chandra Wickramasinghe, die tegenwoordig hoogleraar is aan en directeur van het Buckingham Centrum voor Astrobiologie aan de universiteit van Buckingham, Engeland. Professor Wickramasinghe had toen net een boek geschreven met astrofysicus Sir Fred Hoyle getiteld Evolution from Space, en de discussie die wij voerden bij Newsnight ging over het centrale punt dat in dit boek gepropageerd werd, namelijk dat het leven op aarde uit de ruimte kwam (een proces dat ‘panspermie’ genoemd wordt). Ik pleitte voor de schepping van het leven op aarde door God, en gebruikte daarbij het argument van de immense hoeveelheid aan informatie in alle levende dingen. David Attenborough, een voorvechter van de theorie van gemeenschappelijke afstamming, vroeg mij spottend of ik geloofde dat God een handvol modder pakte en daar een mens uit vormde. Ik kreeg geen kans om antwoord te geven omdat presentator Jon Snow ons op dat moment onderbrak.
   Ik zou David Attenboroughs vraag als volgt hebben beantwoord: ‘Maar is dat niet precies wat macro-evolutie leert, met dit verschil dat het een proces van willekeurige mutaties was en dat het 4000 miljoen jaar duurde?’
   Als we het op die manier bekijken, zeg ik dat al onze verklaringen vragen om een wonder van deze of gene aard, of we nu evolutionisten of creationisten zijn. Dit is misschien niet zo voor de hand liggend als het zou moeten zijn, omdat het evolutionaire verhaal ten onrechte de steun claimt van geloofwaardige, natuurlijke processen als verklaring van de transformatie van modder tot mens, terwijl speciale schepping per definitie zulke processen niet kan voorstellen. Maar in Wie heeft God gemaakt? toonde ik aan dat de processen waarop macro-evolutie vertrouwt bij lange na niet zo geloofwaardig zijn als beweerd wordt, en dat die wat betreft de oorsprong van het leven zelf feitelijk niet eens bestaan.
   Maar betekent dat niet dat argumenten die voor speciale schepping spreken intrinsiek negatief zijn omdat zij zich beperken tot het ontkrachten van de positieve claims van evolutie? Mijn antwoord is ‘nee’. Wat het betekent, is dat de geloofwaardigheid van scheppingsscenario’s een veel beter draagvlak hebben, namelijk de totaliteit van de scheppende kracht die aan God toegeschreven moet worden, als Hij (zoals wij geloven) echt bestaat. Wij zullen bijvoorbeeld in hoofdstuk 2 zien dat de oorsprong van het leven alleen logisch verklaarbaar is in termen van de scheppende activiteit van een onstoffelijke Schepper. En als we dat concept meewegen, zal de speciale schepping van de mens met zijn ‘goddelijke’ eigenschappen geen enkel probleem moeten zijn voor een rationeel mens, ook al kunnen we de miraculeuze processen die daarbij een rol speelden niet begrijpen. In hoofdstuk 12 zullen wij de hele kwestie van de speciale schepping van de mens en het imago dei (het beeld van God in de mens) verder onderzoeken.


Conclusie

   Elk van deze vier theorieën over de oorsprong van de mens levert voor nadenkende mensen aanmerkelijke problemen op, en het doel van dit boek is om de bewijzen voor en tegen elk van deze visies te beoordelen. Maar dit zal geen beperkt onderzoek zijn dat bestaat uit slechts een korte en eenvoudige uitbreiding van de punten die in dit hoofdstuk aan de orde kwamen, want het is noodzakelijk om uitgebreid over wetenschap en filosofie te spreken, over ruimte en tijd, over geschiedenis en wereldbeschouwingen, maar altijd op een manier die naar ik hoop begrijpelijk is voor de leek. Dus doe uw veiligheidsgordel maar om en houd u vast!