Deze tekst is auteursrechtelijk beschermd. Voetnoten en verwijzingen zijn in deze webversie verwijderd.


Wie heeft God gemaakt? - op zoek naar een allesverklarende theorie

door prof. dr. Edgar Andrews


1. Sooty en het universum

Ook ik zocht wijsheid in mijn jeugd, en hing
Den wijze aan de lippen: menig ding
Heb ik gehoord, maar door dezelfde deur
Ben 'k steeds gekeerd, waardoor 'k naar binnen ging.

Chr. van Balen
De kwatrijnen van Omar Khayyám


   In een interview met John Naish in The Times, zei roman- en sciencefictionschrijver Iain Banks het volgende over zichzelf: ‘Ik ben een evangelisch atheïst; religies zijn cultuurproducten. Wij hebben God gemaakt, niet andersom (…). Religie is een manier om het universum te verklaren, maar uiteindelijk legt de wetenschap ons alles uit (…).’ Hij vervolgde: ‘Ik weet nog dat ik in mei 1963 op straat liep en probeerde te bedenken hoe de wereld was gemaakt. Ik dacht dat Sooty vast alles met zijn toverstokje had getoverd. Toen vroeg ik me af waar Sooty in dit nog ongevormde universum op gestaan had om het te kunnen scheppen. En wie had Sooty gemaakt? Op dát moment sloeg het atheïsme in als een bom en was ik op slag genezen.’
   Misschien kent u Sooty de handpop nog, de ster in het - volgens het Guinness Book of Records - langstlopende kinderprogramma in Engeland, dat in 1952 begon. Sooty was geen mens maar een beer. Hij speelde op de xylofoon en had een toverstokje waarmee hij toveren kon. Als hij wilde toveren, riep hij eerst altijd: ‘Izzy wizzy, let’s get busy!’, wat zoveel betekent als: kom op jongens, we gaan aan ’t werk! Dat is best knap en veelzijdig voor een beertje.
   De jonge Iain Banks had er vast niet zo goed over nagedacht als het onderwerp verdiende, maar zijn eigenaardige verklaring geeft wel de mening weer van een groot aantal mensen in de huidige westerse wereld.
   En natuurlijk wordt ‘Wie maakte Sooty?’ voor volwassenen al heel gauw ‘Wie maakte God?’ Het is een veelgestelde vraag die gewoonlijk gesteld wordt door hen die elke gedachte aan God en de schepping volledig willen uitbannen. Het is een vraag die Richard Dawkins vaak op verschillende manieren stelt in zijn bestseller God als misvatting. De denkwijze achter de vraag kan als volgt worden weergegeven: Als God bestaat, is het aannemelijk dat Hij alles schiep (waarvoor zouden we Hem anders nodig hebben?). Maar als God bestaat, wie maakte Hem dan? Waar komt Hij vandaan? Omdat niemand die vraag kan beantwoorden, wordt het raadsel van het universum niet opgehelderd als we zeggen: ‘God maakte het.’ Dan schuiven we het mysterie gewoon wat verder terug en daar schieten we dus niets mee op. Niemand ontkent dat atheïsten de onbeantwoordbare vraag - ‘Wie heeft God gemaakt?’ - als een geducht wapen zien, en misschien zelfs als het ultieme ontologische massavernietigingswapen in hun strijd tegen het geloof. Maar de onbeantwoordbare vraag beslaat veel meer gebieden dan we denken. Hij duikt op in een veelheid van filosofische verbanden en is dus - net als Sooty - behoorlijk veelzijdig.
   Toen ik regelmatig voor zaken naar Amerika begon te reizen, trof mij de enorme veelzijdigheid van het woord ‘check’. Je kon niet alleen een cheque (Am. Eng: check) uitschrijven om een rekening te betalen en checken of uw luchtvaartmaatschappij niet plotseling failliet was gegaan, maar je kon ook na een maaltijd in een restaurant om de rekening (check) vragen, je wasgoedlijst (of welke lijst ook) afchecken, je bagage bij de luchthaven inchecken, bij een hotel in- of uitchecken, een nieuw product bekijken (checken), je woorden inslikken (checken) als je kwaad werd op een arrogante bureaucraat, enzovoort. Het woord leent zich uiteraard ook uitstekend voor woordcombinaties, zoals in checklist, raincheck (iets tegoed houden) en checkup (onderzoek); checkdown ben ik nog niet tegengekomen, maar ik blijf optimistisch. Met wat meer woorden als ‘check’ zouden onze woordenboeken half zo zwaar worden!
   Wat voor het woord ‘check’ geldt, geldt ook voor de ‘onbeantwoordbare’ vraag ‘Wie heeft God gemaakt?’ Deze vraag komt namelijk naar voren in een aantal verschillende verbanden die nader onderzocht moeten worden. Laten we eens kort naar drie van die verbanden kijken: de ‘Wij hebben God gemaakt’-hypothese, de ‘onwaarschijnlijkheid van God’-berekening en het ‘onbeantwoordbare vraag’- dilemma.


Heeft de mens God gemaakt?

   Zoals we al eerder zagen, is er voor atheïsten één antwoord op deze vraag favoriet: het antwoord ‘Wij hebben God gemaakt’. Banks zou zeggen: de religie houdt de verkeerde volgorde aan - niet wij zijn Gods schepping, maar Hij is de onze. God is een bedenksel dat de mensheid ooit nodig had om haar bestaan te verklaren, maar dat is niet meer nodig omdat de wetenschap nu alles verklaart. In het verdere verloop van dit boek zullen we zien dat pogingen om met wetenschap alles te verklaren, gedoemd zijn te mislukken, maar nu zullen we ons richten op de ‘Wij hebben God gemaakt’-hypothese.
   Helaas ondersteunen veel theologen deze hypothese onbewust met een van hun eigen aloude argumenten, namelijk het zogenaamde ‘ontologisch argument’ voor het objectieve bestaan van God. Geleerden van alle rangen en standen zijn eraan gewend om wijs klinkende uitspraken te doen die wij voor waar houden, ook al begrijpen we ze niet echt (of geloven we ze juist omdat we ze niet begrijpen?). Een goed voorbeeld is het bekende aforisme van René Descartes (1596-1650): Cogito ergo sum (‘Ik denk, dus ik ben - of besta’). Vanzelfsprekend? Nou nee, niet echt. Zo lang de stelling bestaat, hebben filosofen al gediscussieerd over de geldigheid ervan.
   Het ‘ontologisch argument’ voor het bestaan van God valt in dezelfde categorie. Ontologie (van het Griekse werkwoord ‘zijn’) is de wetenschap of studie van het zijn als zodanig, van de essentie of de algemene eigenschappen van de dingen. Het ontologisch argument voor het bestaan van God stelt dat het bestaan van het begrip God bewijst dat God objectief bestaat. De Stanford Encyclopaedia of Philosophy zegt het zo: ‘Ontologische argumenten zijn argumenten die pleiten voor het bestaan van God, ontstaan uit vooronderstellingen die afgeleid zijn uit andere bronnen dan de observatie van de wereld - bijvoorbeeld uit de rede. Met andere woorden: ontologische argumenten zijn argumenten die gebaseerd zijn op enkel analytische, onbewezen maar noodzakelijke vooronderstellingen die concluderen dat God bestaat.’
   Sooty zou hiermee instemmen. Ik zou de gedachte kunnen koesteren dat ik een getalenteerd concertpianist ben. Ik heb tenslotte al vanaf mijn vijfde pianogespeeld. Het is een mooie droom, maar het blijft helaas een droom. Het is alleen werkelijkheid ‘in mijn hoofd’ - in de wereld buiten mij is er geen objectieve realiteit die correspondeert met wat ik in mijn hoofd zie. Hetzelfde geldt voor het geloof in Sinterklaas of in feeën.
   Misschien zeg ik het wat simplistisch, maar mij lijkt het ontologisch argument nergens toe te leiden. Het stelt dat het idee van God in de gedachten van mensen bestaat. Dat is niet het probleem. Het wordt moeilijk als we de conclusie trekken dat dit idee moet overeenstemmen met een bepaalde objectieve realiteit buiten onszelf. Waarom zou het idee van God in ons hoofd moeten betekenen dat God als een externe en onafhankelijke realiteit zou bestaan?
   De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat velen het ontologisch argument waardevol vinden. Er is dan ook diepgaand over gedebatteerd door filosofen als Anselmus van Canterbury (elfde eeuw), Descartes en Leibniz (zeventiende eeuw), tot recente filosofen als Kurt Gödel, Charles Hartshorne, Norman Malcolm en Alvin Plantinga. En ook al zie ik weinig waarde in de ontologie als absoluut bewijs van Gods bestaan, toch kan het - zoals we straks zullen zien - effectief zijn als het met wat minder ambitie gebruikt wordt om de bewering dat wij ‘God hebben gemaakt’ te weerleggen.
   Op dit moment wil ik slechts wijzen op drie kleine problemen met de ‘Wij hebben God gemaakt’-hypothese. Allereerst trapt men met deze hypothese in dezelfde val die de atheïst zo listig opzet als hij vraagt: ‘Als God alles gemaakt heeft, wie heeft God dan gemaakt?’ Want als hij ons zelfverzekerd meedeelt dat wij God hebben gemaakt, moeten we de vraag stellen: ‘Als wij God hebben gemaakt, wie heeft ons dan gemaakt?’ Omdat het antwoord ‘God schiep ons’ natuurlijk ab initio (van het begin af aan) uitgesloten is, is de vraag ‘Wie maakte ons?’ net zo min te beantwoorden als ‘Wie heeft God gemaakt?’ Het is niet genoeg om daarop alleen te reageren met ‘De evolutie maakte ons’. Zoals Scott Adams al opmerkte: ‘Evolutie is geen oorzaak van iets; het is een waarneming, een manier om de dingen in categorieën te plaatsen. Evolutie zegt niets over oorzaken.’ Simpel gezegd: als wij door de evolutie zijn gemaakt, wie maakte de evolutie dan?
   De atheïst zal ongetwijfeld zeggen dat evolutie gewoon de manier is waarop de natuur werkt; het maakt gewoon deel uit van het ‘totaal’ dat theïsten ten onrechte met God willen verbinden. Maar door de logica van dit standpunt komen we op een onverwachte zijweg terecht, en ik heb een kleine eenakter geschreven om dat te verduidelijken.
   [Op het toneel staan drie mensen: de ‘theïst’, de ‘eerste atheïst’ en de ‘tweede atheïst’. Ze discussiëren met elkaar. Uit de linkerhoek van het toneel komt de ‘vragensteller’ op. Hij draagt een dikke wollen jas en heeft een vragende uitdrukking op zijn gezicht.]


Vragensteller: Neem me niet kwalijk dat ik er even tussenkom, maar kunnen jullie me vertellen wie alles gemaakt heeft?
Theïst: Ja, God heeft alles gemaakt.
Eerste atheïst: O? En wie heeft God dan gemaakt?
Tweede atheïst: Wij hebben God gemaakt.
Theïst: En wie heeft ons dan gemaakt?
Tweede atheïst: De evolutie heeft ons gemaakt.
Theïst: En wie maakte de evolutie dan?
Tweede atheïst: Evolutie maakt gewoon deel uit van het totaal; ‘alles’ maakte de evolutie.
Vragensteller: Neem me niet kwalijk dat ik jullie nog een keer onderbreek … maar wie maakte ‘alles’ dan? Ach, laat ook maar zitten.
[Vragensteller verlaat het toneel ter linkerzijde (waar hij ook opkwam) met een gezichtsuitdrukking die verraadt dat hij er alleen maar meer vragen bij gekregen heeft.]


  Toen de 188 kilometer lange rondweg M25 om Londen heen in 1986 eindelijk klaar was, reed een aantal automobilisten die ik kende gewoon voor de lol het hele circuit een keer rond. Omdat ze op hetzelfde punt eindigden waar ze begonnen, zou men kunnen zeggen dat het een zinloze actie was. Maar een filosofisch argument dat eindigt waar het begon, is nog veel zinlozer - en zoals onze eenakter al aantoonde, geldt dat nu net voor de bewering ‘Wij hebben God gemaakt’.
   Het tweede probleem met dit standpunt is dat er geen enkel bewijs voor is, zoals we later zullen zien. Het is in feite helemaal geen verklaring. Het kan geen religieuze concepten verklaren, of religieuze ervaringen of het universele religieuze instinct van de mensheid in heden en verleden. Het is veeleer een rookgordijn dat de onwetendheid verhult, een vragend schouderophalen over het feit dat er zoiets als religieus geloof bestaat. Net als veel atheïstische argumenten is het in de kern een tautologie.
   Uitgaande van de (verzwegen) vooronderstelling dat God objectief gezien niet bestaat, zoekt (en vindt) het een alternatieve verklaring voor het bestaan van geloof en religieuze ervaringen volledig in de mens zelf. Daaruit volgt dan de redenering: omdat God echt bestaat in de gedachten van gelovigen, en omdat God daarbuiten niet bestaat, bestaat God dus alleen in de gedachten van gelovigen. Bingo! Wij hebben God gemaakt.
   In de derde plaats, als B door A wordt gemaakt (wat A of B dan ook mag voorstellen) kan redelijkerwijs worden aangenomen dat A (de schepper) groter is dan B (de schepping). Beethoven was groter dan al zijn composities en Rembrandt, Turner of Picasso waren groter dan al hun schilderijen. Als mijn vrouw een taart bakt, is deze zo verdwenen, ongeacht hoe goed zij hem gebakken heeft, want het is een vergankelijk en onbeduidend ding vergeleken met de persoon die hem gemaakt heeft. Maar als de mens uit zijn eigen verbeelding een transcendente en almachtige God vormt, is de schepping groter dan de Schepper; het bestaan van God wordt er natuurlijk niet door bewezen, maar wie uit wil leggen hoe de schepping groter kan zijn dan de Schepper, die wens ik veel succes.
   Ik geef toe dat mijn redenering een ontologisch karakter heeft, maar zij blijft toch geldig en kan dus gebruikt worden om de ‘Wij hebben God gemaakt’-hypothese te weerleggen. Richard Dawkins betoogt immers ijverig dat een God die het zeer complexe universum gemaakt heeft veel complexer moet zijn dan Zijn schepping (zie hieronder). Ik ga er maar even vanuit dat ik hetzelfde argument mag gebruiken als het gaat over de vermeende schepping van God door de mens.


Het waarschijnlijkheidsprobleem

  ‘Wie heeft God gemaakt?’ komt wat minder duidelijk naar voren in een waarschijnlijkheidsargument dat Richard Dawkins in God als misvatting aanvoert. Ik moet voorzichtigheidshalve toch beginnen met een uitgebreide kanttekening. Waarschijnlijkheidsargumenten worden vaak gebruikt in gesprekken over God, wetenschap, schepping en evolutie, maar bijna altijd op naïeve wijze. De waarschijnlijkheidstheorie is een tak van de wiskunde en houdt zich in eerste instantie bezig met discrete (hele) getallen (zoals de waarschijnlijkheid van het krijgen van kop of munt bij het opgooien van een munt) maar strekt zich ook uit tot het gebied van de ‘continue kansfuncties’ (zoals een curve waarin het waarschijnlijke inkomen van mensen wordt afgezet tegen hun leeftijd). Hoe dan ook, het is allemaal wiskunde.
   De theorie kan natuurlijk op dezelfde manier als in bovengenoemde voorbeelden toegepast worden op de echte wereld, maar er is niets uit de echte wereld in de theorie zelf ingebouwd. De kop-of-muntberekening houdt bijvoorbeeld geen rekening met de mogelijkheid dat de munt op z’n kant kan landen en zo kan blijven staan - iets dat zo kan gebeuren als je de munt op het strand opgooit.
   Een beroemd voorbeeld is Sir Fred Hoyles berekening van de waarschijnlijkheid dat een eiwitmolecuul spontaan ontstaat uit aminozuurbestanddelen, wat hij vergeleek met de waarschijnlijkheid dat een wervelwind op een sloopterrein een Boeing 747 zou kunnen samenstellen. Dat is natuurlijk heel grappig, vooral voor creationisten, maar het is niets anders dan goochelen met getallen en houdt geen rekening met natuurkundige of chemische feiten (zoals de aan- of afwezigheid van water, katalysatoren en wedijverende chemische reacties). Als er geen realistisch chemisch scenario is, kun je er op geen enkele wijze achter komen of zulke abstracte berekeningen iets betekenen.
   Maar ook de bewering dat iets (zoals de oorsprong van het leven of een bepaalde genetische mutatie) toevallig ontstaat als je maar lang genoeg wacht, is misleidend.
   Deze bewering is gebaseerd op het idee dat geen enkele wiskundig mogelijke gebeurtenis een waarschijnlijkheid van nul heeft. Maar wat wiskundig mogelijk is, kan feitelijk onmogelijk zijn. Wat denkt u van de bewering dat 100 apen die op de toetsen van 100 typemachines slaan (zonder lunchpauzes) uiteindelijk de werken van Shakespeare zullen produceren? Dat zal niet gebeuren, tenzij alles wat de apen typen direct apart gehouden wordt, zodat het niet gewijzigd of herzien kan worden. Dat is een volslagen onrealistisch scenario voor levensechte processen zoals chemische reacties of genetische mutaties, waarbij het hele systeem dat een verandering ondergaat, beschikbaar blijft voor aanvullende verbeteringen of aanpassingen.
   De bewezen theorie van de reactiesnelheid van chemische processen vertelt ons dat levensechte processen omkeerbaar zijn; ze kunnen achteruit- en vooruitgaan, en het netto resultaat is een evenwicht tussen de stappen die vooruit en achteruit gedaan zijn. Wil een proces in zijn algemeenheid vooruitgaan, dan moet dat proces steeds weer vrije energie ontvangen. Zonder die toevoeging van vrije energie zal elke stap voorwaarts vroeg of laat door een stap achterwaarts tenietgedaan worden en zal het systeem tot stilstand komen. Als we dit op de apen toepassen (dit keer zonder hun werk apart te houden), zien we dat het proces om tot een boek van Shakespeare te komen juist achteruit zou gaan in plaats van vooruit, omdat de kans dat de volgende aanslag fout is veel groter is dan de kans dat hij goed is (omdat er zesentwintig letters in het alfabet zijn, is er één goed en zijn er vijfentwintig fout). Als je dus de apen een manuscript geeft waaraan slechts één sonnet ontbreekt maar dat verder compleet en foutloos is, en ze de opdracht geeft het af te maken, zou De koopman van Venetië al snel een totale chaos worden - om van Veel gedoe om niks maar te zwijgen.
   Deze apenstreken brengen ons in verwarring omdat elk scenario dat de verborgen vooronderstelling bevat dat alle gegenereerde teksten direct geïsoleerd worden, een fysiek onrealistische uitkomst heeft. Ik geef een ander voorbeeld. Laat ik het ‘instant Shakespeare’ noemen. Stel dat we één aap hadden voor elk van de zesentwintig alfabetische letters in Shakespeares werken, en dat elke aap zijn eigen typemachine had met slechts zevenentwintig toetsen (het alfabet en een spatietoets). We zetten de typemachines op een rij in een vaste volgorde, vertellen elke aap dat hij maar één toets mag aanslaan, en onderzoeken het resultaat. Als dat niet de werken van Shakespeare zijn, vervangen we alle apen door een nieuw team en beginnen weer van voren af aan. Vroeg of laat zal een team apen ons het gewenste resultaat geven omdat de wiskundige waarschijnlijkheid hiervan niet nul is. Misschien duurt het iets langer dan een eeuwigheid om onze instant Shakespeare te krijgen, maar dat is slechts een detail. Waar het om gaat is dat voor één team apen geldt dat zij uiteindelijk met één laatste slag de werken voortbrengen, als de gevaren van een omkeerbaar stapsgewijs proces worden vermeden. Maar op gezag van Richard Dawkins zelf mogen we zeggen dat in de echte wereld complexe dingen (zoals leven, apen, of Shakespeares werken) niet in één enkele sprong tot stand kunnen worden gebracht, maar zich progressief moeten ontwikkelen door een reeks van veel kleine stappen. Hij schreef zelfs een boek (Het toppunt van onwaarschijnlijkheid) om het te bewijzen - waarmee mijn bewering wordt bevestigd dat wiskundige waarschijnlijkheidsargumenten de toets van de stoffelijke werkelijkheid moeten kunnen doorstaan of anders afgewezen moeten worden.
   Om de wiskundige waarschijnlijkheidstheorie te kunnen toepassen, moeten we de echte wereld dus aan het scenario toevoegen. Dat resulteert in de natuurkunde en de chemie in iets dat ook wel ‘statistische mechanica’ wordt genoemd, wat een specifieke benadering van de thermodynamica is.
   De wiskundige waarschijnlijkheidstheorie kan alleen door het filter van de thermodynamica op de juiste manier op de werkelijkheid worden toegepast.


De waarschijnlijkheid van God

   In de thermodynamica is de statistische waarschijnlijkheid dat een bepaald systeem (of een ordening) spontaan in de natuur ontstaat wiskundig gerelateerd aan de mate van ordening of complexiteit van dat systeem. Systemen met een lage complexiteit (een hoge entropie of wanorde) kunnen spontaan ontstaan, terwijl dat onwaarschijnlijk is bij systemen met een hoge ordening of complexiteit (een lage entropie of wanorde).
   Het volgende voorbeeld zal dat duidelijk maken. Als je een berg stenen aan de kant van de weg ziet liggen, kunnen zij van een vrachtwagen zijn gevallen (lage complexiteit, hoge waarschijnlijkheid dat het spontaan gebeurt). Maar als je een mooie stenen bungalow ziet, is het hoogst onwaarschijnlijk dat die toevallig is ontstaan (hoge complexiteit, lage waarschijnlijkheid dat het toeval is).
   U weet niets van thermodynamica? Dan gaat u er nu iets over leren.
   Neem een porseleinen soepkom en laat die op een stenen vloer vallen, bij voorkeur zonder de soep erin.
   Hoogstwaarschijnlijk is de kom nu minder geordend (of minder georganiseerd): in plaats van een porseleinen kom met een mooie symmetrische vorm, hebben we nu veel scherven in verschillende vormen en maten. Veeg nu alle scherven bij elkaar en laat ze nogmaals op de vloer vallen. Zijn ze weer verenigd in de ‘geordende’ vorm die de soepkom eerst had? Nee? Wel, dat is thermodynamica. Ongeordende toestanden (verbanden) van materie ontstaan spontaan; geordende toestanden niet.
   Natuurlijk kun je met superlijm de scherven aan elkaar lijmen om weer een hele kom te krijgen. Hij is dan niet meer zo mooi als eerst, maar als u vaardig genoeg bent en er wat moeite voor doet, kunt u de scherven wat meer ‘orde’ geven door ze samen te voegen in een unieke onderlinge samenhang (bij elke andere constructie zal de kom gaan lekken). Maar de toegenomen orde van de gerepareerde kom is alleen tot stand gekomen door er met beleid energie in te steken. Het zou nooit vanzelf zijn gebeurd.
   Een ander voorbeeld. Als ik een klein kind met zijn of haar kleverige vingertjes aan mijn toetsenbord laat komen, zal het vervolg van deze pagina een grote warboel van letters worden - een betekenisloze reeks letters uit een bijna oneindig aantal mogelijke andere reeksen. Maar als ik de leiding weer overneem en mijn betoog verder uitbouw met zorgvuldig gekozen woorden, kan ik slechts een beperkt aantal symbolenreeksen gebruiken. De kleverige-vingertjes-warboel heeft een hoge waarschijnlijkheidsgraad omdat er zoveel verschillende manieren zijn om hetzelfde resultaat te krijgen, maar het heeft een lage complexiteit omdat het uit willekeurige lettercombinaties bestaat die niets betekenen.
   Vergeleken met die warboel vraagt mijn goed doordachte betoog om een reeks lettercombinaties met een lage waarschijnlijkheidsgraad, omdat er maar een beperkt aantal manieren zijn om uit te drukken wat ik zeggen wil. Maar omdat wat ik zeg (naar ik hoop) echt iets betekent, is mijn pagina een systeem met een hoge mate van complexiteit (bevat veel informatie) en een verwaarloosbare kans dat het toevallig of spontaan ontstaat.
   Nu weten we dat de wereld een ordening van materie en energie is met een hoge onwaarschijnlijkheidsgraad - een zeer onwaarschijnlijke ordening zelfs. De studie van de natuurkunde heeft aangetoond dat de wetten en onveranderlijke constanten van de natuur alle aanleiding geven om te concluderen dat zij nauwkeurig op elkaar afgestemd zijn om het leven op aarde mogelijk te maken11 (dit noemen we ook wel het antropisch principe).
   Het argument voor de onwaarschijnlijkheid van God, zoals het door Dawkins12 en anderen gepropageerd wordt, lijkt de volgende denktrant te volgen: (1) iedereen is het er over eens dat de wereld een zeer onwaarschijnlijk en complex systeem is; (2) als God de wereld schiep, moet Hij complexer zijn dan de wereld die Hij schiep; daarom is (3) God minder waarschijnlijk dan de wereld; sterker nog, Hij is zeer onwaarschijnlijk; dus (4)waarschijnlijk bestaat God niet.
   Hoewel dit argument triomfantelijk wordt gebruikt, is het zo lek als een zeef. Allereerst moeten we dan uitgaan van de dubieuze vooronderstelling dat de wetenschap van de thermodynamica (of statische mechanica) - die ontwikkeld werd om het gedrag van materie en energie te beschrijven - ook van toepassing is op de theologie en God. Je zou het net zo goed kunnen toepassen op de liefde, muziek of politiek, maar ik beloof u dat het niet zal werken.
   In de tweede plaats wordt vaak handig omgesprongen met het woord ‘onwaarschijnlijk’. In de thermodynamica verwijst het naar de verschillende manieren waarop een systeem geordend kan worden. De gelijmde soepkom is (thermodynamisch gesproken) zeer onwaarschijnlijk omdat hij uniek gevormd is - er is slechts één manier waarop de scherven gerangschikt kunnen worden om hem zijn oorspronkelijke vorm terug te kunnen geven. Aan de andere kant kan een kom die breekt op verschillende manieren uiteenvallen. Hij kan in twee stukken breken of in tien of honderd. De breuk kan een vrijwel oneindige variatie aan vormen en groottes opleveren. Een gebroken kom kan dus uit een enorme hoeveelheid ordeningen bestaan - en dat betekent dat de gebroken kom (thermodynamisch gesproken) zeer waarschijnlijk is. Maar omdat de gerepareerde kom ‘onwaarschijnlijk’ is en de gebroken kom ‘waarschijnlijk’, wil dat niet zeggen dat alle soepkommen gebroken zijn. Maar we willen deze logische dodensprongen in Dawkins’ denkwijze laten voor wat ze zijn en er voor het gemak even vanuit gaan dat het argument op de een of andere wijze op God van toepassing is. Wat bewijst het nu eigenlijk?
   Nu we het er (vermoedelijk) over eens zijn dat de wereld bestaat ondanks haar hoge complexiteit en ordening (hoge onwaarschijnlijkheid), gaat het argument verder met te zeggen dat het onwaarschijnlijk is dat God bestaat omdat Hij … nou ja, eh, zeer onwaarschijnlijk is. Oké, dan is God dus aantoonbaar meer complex en dus minder waarschijnlijk dan het universum. Maar volgens welke logica moeten we aannemen dat de ene zeer onwaarschijnlijke entiteit (het universum) bestaat, terwijl een andere zeer onwaarschijnlijke entiteit (God) niet bestaat - eenvoudigweg omdat Hij te complex of te georganiseerd is? Waar ik vandaan kom, noemen ze dat het bewust negeren van alle ongunstige, tegenstrijdige bewijzen - en dan zijn ze nog beleefd.


De onbeantwoordbare vraag

   De derde context waarbinnen de vraag ‘Wie heeft God gemaakt?’ verschijnt, is de meest voor de hand liggende. De vraag wordt onbeantwoordbaar geacht omdat er maar één mogelijk antwoord is voor wie in de objectieve realiteit van God gelooft, namelijk: ‘Niemand heeft God gemaakt.’ En als niemand God gemaakt heeft, kan Hij er niet zijn, toch? Er moet immers een oorzaak zijn voor elk gevolg, en een gevolg dat geen oorzaak heeft moet denkbeeldig zijn.
   In hun ijver om hun gelijk te bewijzen, vermengen zij natuurkunde met metafysica. Oorzaak en gevolg heersen inderdaad in de werkelijkheid en in de natuurlijke wereld - de wetenschap en het normale leven zouden onmogelijk kunnen bestaan als dat niet zo was. Maar waarom zouden zij op dezelfde manier werken in een geestelijke wereld (als die bestaat)? We hebben een keuze. We kunnen niet op voorhand beweren dat er niet zoiets bestaat als een geestelijke wereld - dat er niets bestaat dat niet stoffelijk is en onderworpen kan worden aan wetenschappelijk onderzoek. Op grond daarvan is de stelling dat elk mogelijk effect een oorzaak moet hebben omdat de stoffelijke wereld nu eenmaal zo werkt, goed te verdedigen. Maar we kunnen deze stelling niet gebruiken om te bewijzen dat God niet bestaat omdat Hij geen oorzaak heeft. Waarom niet? Omdat dat een cirkelredenering is. We beginnen dan met de hypothese dat er geen geestelijke wereld is (dus vaarwel God) en eindigen ermee dat we die eerste hypothese ‘bewijzen’. Dat zegt niets.
   Laten we dus een weg zoeken die ons uit het doolhof leidt, dit keer zonder vals te spelen. Om te voorkomen dat we al dadelijk veronderstellen wat we willen bewijzen, moeten we eerst erkennen dat er een geestelijke wereld kan bestaan. Omdat het feit van oorzaak en gevolg alleen in de stoffelijke wereld is aangetoond, kunnen we niet langer volhouden dat oorzaak en gevolg ook betrekking moeten hebben op het ontstaan van een geestelijke entiteit als God. Daaruit volgt dat God geen oorzaak hoeft te hebben - Hij kan de ultieme onveroorzaakte oorzaak zijn, een wezen dat door niemand geschapen werd.
   Onbeantwoordbare vragen hoeven nog geen slimme vragen te zijn. Wat in hun voordeel spreekt, is het feit dat ze wellicht niet te beantwoorden zijn omdat ze zo logisch zijn. Het kunnen retorische vragen zijn - stellingen die als vragen worden voorgesteld - die geen tegenspraak dulden omdat het algemeen bekende waarheden zijn. Maar het is zoals het lied al zegt: ‘It ain’t necessarily so’ (‘Het hoeft niet per se zo te zijn’ - vertaler). Een vraag kan ook onbeantwoordbaar zijn omdat het een absurde vraag is, waarbij de bedrieglijke boze opzet of dwaasheid van de vragensteller het probleem is, en niet de vermeende onbenulligheid van degene die de vraag beantwoordt.
   De beroemde rechtbankvraag: ‘Bent u gestopt met het slaan van uw vrouw? Antwoord ja of nee!’ komt in gedachten, ook al werd die vraag wellicht nooit echt gesteld. Of de beter bekende en meer begrijpelijke vraag ‘Hoe lang is een touwtje?’ waardoor we met stomheid geslagen zijn omdat op een onlogische vraag geen logisch antwoord gegeven kan worden. Dergelijke vragen kunnen alleen beantwoord worden door te weigeren antwoord te geven - door de vooronderstelling of logica van de vraag te betwisten. Twintig fascinerende jaren als getuige-deskundige in vele rechtszaken - in het Britse Hooggerechtshof en in gerechtshoven in de VS - leerden mij de ondervragende advocaat nooit de kans te geven het initiatief te nemen. Deze advocaat probeerde namelijk heel onopvallend een onbeantwoordbare vraag toe te voegen aan een reeks gerechtvaardigde vragen, waardoor een getuige al snel niet meer op z’n hoede was.‘Hoe lang is een touwtje?’ is niet een onzinnige vraag omdat er geen touwtje zou bestaan, of omdat een touwtje een onbepaalde lengte zou hebben. Het is een onzinnige vraag omdat niet duidelijk is over welk stukje touw we het hebben. Om dezelfde reden is de vraag ‘Wie heeft God gemaakt?’ niet te beantwoorden, want het woord ‘God’ is niet gedefinieerd. Wat nu als we ‘God’ definiëren als ‘de ongeschapen Schepper van alle dingen’ (zoals we later ook gaan doen)? Dan wordt de onzinnigheid van de vraag meteen duidelijk - ‘Wie schiep de ongeschapene?’ En als we God definiëren als een lager wezen dat geschapen is door een andere entiteit - of zoals Richard Dawkins zou zeggen ‘geëvolueerd is uit een eenvoudiger stof omdat Hij te complex is om zomaar te kunnen bestaan’ - dan moeten we de onzinnige vraag toepassen op die hogere entiteit of die eenvoudigere stof. En dan zijn we natuurlijk weer terug bij af. We kunnen daarom beter een andere weg inslaan.