Deze tekst is auteursrechtelijk beschermd.
De oordeelstroon van Christus
door D. M. Panton
Inleiding1
Het is een bron van grote vreugde te weten dat door de genade van God alle reddende verdiensten in het leven en de dood van onze Here de onze worden door eenvoudig geloof: ‘Want door genade zijt gij behouden, DOOR HET GELOOF, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; niet uit werken, opdat niemand roeme’ (Ef. 1:8-9). De werken van een zondaar kunnen hem niet redden; zij moeten juist afgelegd worden - ‘BEKERING van dode WERKEN’ (Hebr. 6:1), want ‘de VRIJE GENADE die God schenkt’ (ERV) - die dus niet gebonden is aan welke verplichting dan ook aan de kant van de Gever, en hierdoor geheel losgekoppeld is van onze verdiensten, ‘is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here’ (Rom. 6:23). De reddende uitwerking van eenvoudig, levend geloof wordt prachtig uitgedrukt in de aangrijpende woorden van Hooker: ‘Christus heeft gerechtigheid verworven voor allen die zich in Hem bevinden; en God vindt ons in Hem omdat wij door geloof in Hem zijn opgenomen. Dus, hoewel wij in onszelf volkomen zondig en onrechtvaardig zijn, zal hij die in zichzelf onheilig is, en vol van zonde en ongerechtigheid, maar door het geloof in Christus bevonden wordt, en door zijn bekering heeft laten zien dat hij zijn zonden haat, door God in genade aangezien worden. De Here doet zijn zonden weg door ze te vergeven, en aanvaardt hem in Christus Jezus als een volkomen rechtvaardig mens, alsof hij alles had vervuld wat hem door de wet wordt opgedragen. Ja, hij is zelfs rechtvaardiger dan wanneer hij zelf de hele wet had vervuld. Zó staan wij voor het aangezicht van God de Vader, in de Zoon van God zelf. Laat het als dwaasheid, waanzin, razernij of wat dan ook worden gerekend; het is onze wijsheid en onze troost: wij geven niet om kennis in de wereld, behalve deze, dat de mens heeft gezondigd en dat God heeft geleden: dat God zichzelf tot de zonde van de mens heeft gemaakt en dat mensen tot de gerechtigheid van God zijn gemaakt.’
Daarom ontvangen wij alleen in de Zoon van God het eeuwige leven. ‘God gaf aan ons eeuwig leven en dit leven is in Zijn Zoon. Hij die de Zoon heeft, HEEFT HET LEVEN; wie de Zoon niet heeft, heeft het leven niet’ (1 Joh. 5:11). Daarom is het eeuwige leven voor altijd gebaseerd op eenvoudig, reddend geloof, dat resulteert in onmiddellijke wedergeboorte, inlijving in Christus, inwoning van de Heilige Geest en onvergankelijk leven. ‘Wie in2 de Zoon gelooft, heeft EEUWIG leven’ (Joh. 3:36). .
1. Loon
Maar zelfs een oppervlakkige studie van Gods Woord toont aan dat een nieuwe horizon verschijnt voor de verloste ziel. Als het (eeuwig) leven op geloof volgt, volgt loon op de werken die na het geloof zijn gedaan. Want de Schrift beschouwt iedere verloste ziel als een hardloper die aan een wedloop deelneemt, als een atleet die worstelt, als een strijder die vecht, als een landbouwer die zaait, als een steenhouwer die bouwt, als een vluchteling die vlucht, als een aanvaller die bestormt; en al deze krachtige inspanningen rusten op de belangrijke openbaring ‘dat God is, en dat Hij een beloner is’ (Hebr. 11:6).
‘Bij veel discipelen zijn de ogen nog steeds verblind voor dit geheimenis van beloningen, dat een open geheimenis van het Woord is. Het moet een toegerekende rechtvaardigheid zijn waardoor wij ingaan; maar nadat wij door het geloof zijn ingegaan, zijn het onze werken die onze positie en beloning bepalen’ (dr. A. T. Pierson). Calvijn, hoewel hij deze waarheid slechts vaag zag, vatte de bijbelse leer van beloning samen in één zin: ‘Zo is er dan niets ongeschikts in, dat God onze goede werken verwaardigt te lonen, zover wij verstaan, dat de mensen desalniettemin door genade en buiten verdienste het eeuwige leven verkrijgen.’3
Ook is er geen enkele twijfel dat dit een waarheid is voor de gemeente van God: ‘Zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij om een ieder [iedere discipel] te vergelden, naardat zijn werk is’ (Openb. 22:12a). Tot wie wordt dit gezegd? ‘Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden, om ulieden dit te betuigen voor de gemeenten.’ Zoals dr. A. J. Gordon zegt: ‘Zoals de wettische mens aanstoot neemt aan de leer dat goede werken op geen enkele wijze kunnen bijdragen aan onze vergeving, deinst de evangelicaal voor het idee terug dat goede werken een basis voor onze beloning kunnen zijn.’ Maar Paulus zegt: ‘Wie plant en wie begiet, staan gelijk (wat betreft staat en verlossing); alleen zal elk zijn eigen loon krijgen naar zijn eigen werk’ (1 Kor. 3:8). Dus ook hij noemt het principe van loon naar werken. ‘Slaven, gehoorzaamt uw heren (…);4 (…) gij weet toch, dat gij van de Here tot vergelding de erfenis zult ontvangen. Gij dient Christus als Here. Want (anderzijds) ‘wie onrecht doet, zal zijn onrecht terugontvangen, en er is geen aanzien des persoons’ (Kol. 3:22a, 24b). Het is dus een waarheid die ons aangaat. In de woorden van dr. Eadie: ‘De christelijke leer van loon naar werken wordt veel te vaak uit het oog verloren, of met rust gelaten, alsof zij niet volkomen in harmonie zou kunnen zijn met de hemelse zegeningen die vrijelijk geschonken worden.’
Alle oprechte problemen die men met de leer van loon naar werken heeft, verdwijnen, denk ik, als we goed kijken naar wat God beloont; en, allereerst, Gods beloning is voornamelijk gebaseerd op godsvrucht in leven en werken: ‘Neen, hebt uw vijanden lief, en doet hun goed en leent zonder op vergelding te hopen, en uw loon zal groot zijn en gij zult kinderen van de Allerhoogste zijn, want Hij is goed jegens de ondankbaren en bozen’ (Luc. 6:35).
Hier is het ontvangen van loon afhankelijk van het al of niet manifesteren van de karaktereigenschappen van onze Vader in de hemel. Verborgen aanbidding wordt ook beloond: ‘Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het verborgene; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden’ (Matt. 6:6). Uw gebed zal niet alleen beantwoord worden, het zal ook beloond worden. Bovendien zal onze hartsgesteldheid helpen om de toekenning van de Here te krijgen naar ons dienstbetoon: ‘En oordeelt niet en gij zult niet geoordeeld worden. En veroordeelt niet en gij zult niet veroordeeld worden; laat los en gij zult losgelaten worden’ (Luc. 6:37). Tijdens ons leven vormen wij zelf met de woorden van onze lippen het oordeel dat de lippen van Christus eens over ons zullen uitspreken: als dienstknechten van Christus spelen wij een actieve rol in onze eigen berechting. Want goedheid en heerlijkheid zijn slechts twee helften van een geheel: goedheid is de lijdende kant van heerlijkheid, en heerlijkheid is de stralende kant van goedheid. Daarom heeft elk werk zijn eigen, specifieke vergoeding:
‘En wie een van deze kleinen, omdat hij een discipel is, ook maar een beker koud water te drinken geeft (het minste wat men geven kan), voorwaar, Ik zeg u, zijn loon zal hem geenszins ontgaan’ (Matt. 10:42). Want wat is beloning? ‘Nu wordt hem die werkt, het loon niet toegerekend uit genade, maar krachtens verplichting’ (Rom. 4:4). Daarom is God bereid om als vergoeding voor diensten die Hij zo genadig erkent, tastbare en gelijkwaardige bewijzen van Zijn goedkeuring uit te delen. De beloning zal nauwkeurig bepaald worden: ‘Wie een profeet ontvangt als profeet, zal het loon van een profeet ontvangen; en wie een rechtvaardige ontvangt als rechtvaardige, zal het loon van een rechtvaardige ontvangen’ (Matt. 10:41); ‘Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten’ (Gal. 6:7b).
Maar de diepste waarheid is dat God voornamelijk het waarom beloont dat aan het dienstbetoon ten grondslag ligt: ‘Ziet toe, dat gij uw gerechtigheid (gedrag dat heel goed is) niet doet voor de mensen, om door hen opgemerkt te worden; want dan hebt gij GEEN LOON bij uw Vader, die in de hemelen is’ (Matt. 6:1). We zien dus dat onze motieven beslissend zijn in Gods oordeel over ons: ‘Daarom, velt geen oordeel vóór de tijd, dat de Here komt, die ook hetgeen in de duisternis verborgen is, aan het licht zal brengen en de raadslagen der harten openbaar maken. En dan zal aan elk zijn lof geworden van God’ (1 Kor. 4:5). God schenkt ons een onverdiende verlossing, maar Hij schenkt nooit onverdiende lof. Dus is de mate van verheffing in het duizendjarig rijk omgekeerd evenredig aan de nederigheid in dienstbetoon vandaag: ‘Maar wie groot wil worden onder u, zal uw dienaar zijn; en wie onder u de eerste wil zijn, zal aller slaaf zijn’ (Marc. 10:44). Wie in dit leven grootheid zocht en vond, en graag voorrang wilde hebben en dat ook kreeg, zal dienstbaar moeten zijn in de toekomst; wie in dit leven macht zocht en die ook verwierf, zal in de toekomst een ondergeschikte positie krijgen.5
Er is ook loon voor al het lijden dat gelovigen omwille van de naam van Christus geleden hebben: ‘Zalig zijt gij, wanneer u de mensen haten en wanneer zij u uitstoten, en smaden en uw naam als slecht verwerpen ter wille van de Zoon des mensen. Verblijdt u te dien dage en springt op van vreugde, want, zie, uw loon is groot in de hemel’ (Luc. 6:22-23a). In het algemeen zorgt lijden ervoor dat onze motieven zuiver zijn (of worden); en de Here compenseert de vrees voor mensen niet alleen met de veel grotere vrees voor God (Openb. 2:11, 16), maar ook met de grootsheid van Zijn beloningen. ‘Iedere beloning die genoemd wordt, is een prijs waarvan we op dit moment de waarde echt niet kunnen beseffen, maar die pas gewaardeerd kan worden voor de oordeelstroon’ (J. H. Lowe). Daarom heeft Mozes ‘de smaad van Christus groter rijkdom geacht dan de schatten van Egypte, want hij hield de blik gericht op de vergelding’ (Hebr. 11:26). En Paulus, die zich wellicht meer dan de rest van de mensheid bewust was van de waarde van de Prijs, en die misschien, na onze Here, er de hoogste prijs ooit voor betaalde, zei: ‘(…) maar één ding doe ik (…)’ (Fil. 3:14a). Want loon is enkel de tastbare uitdrukking van de goedkeuring van GOD; en net zo min als wij Hem het genoegen niet mogen ontzeggen die goedkeuring tot uitdrukking te brengen, mogen wij zelf die goedkeuring niet weigeren. Wie een troon veracht, veracht Hem die de troon schenkt. Het was een van de berispingen van de Here aan de Farizeeën: ‘Hoe kunt gij tot geloof komen, gij, die eer van elkander behoeft en de eer, die van de enige God komt, niet zoekt?’ (Joh. 5:44).
Zo voorziet loon niet alleen in een motief dat gerechtvaardigd is; het is een motief waarop de Here en Zijn discipelen vaak rechtstreeks een beroep doen. Bijvoorbeeld: Christus (Matt. 6:1), Paulus (1 Kor. 9:24), Petrus (1 Petr. 1:17), Jakobus (Jak. 1:12) en Johannes (2 Joh. 1:8). ‘Ik denk’, zegt dr. Alexander MacLaren, ‘dat wij vreselijk lijden door de verwaarlozing van dit aspect van de christelijke waarheid. Denkt u dat het u niets zou uitmaken als u echt zou geloven en in uw gedachten het opwindende gevoel met u mee zou dragen dat iedere handeling in het heden geregistreerd zou worden en aan gene zijde iets zou uitwerken?’ Een concordantie maakt in één keer duidelijk dat niemand zozeer de beloning benadrukte als de Zoon van God zelf, die als de Schepper van onze ziel het beste weet welke stimulaties wijs en goed zijn om te gebruiken.
Drie feiten zijn van belang: (1) dat Sadok, de stichter van de Sadduceeën, zijn carrière van ongeloof begon met het ontkennen van de leer van loon naar werken; (2) dat het principe van loon naar werken zijn uitwerking had op onze Here, ‘die, om de vreugde, welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft’ (Hebr. 12:2); en (3) dat geen verstandige discipel het zich kan veroorloven om zo’n grote hoeveelheid aan bijbelteksten te verwaarlozen of zo’n sterke aansporing tot heiligheid te negeren. Als wij deze waarheid pas ontdekken wanneer wij voor de oordeelstroon staan, zal het te laat zijn. Elk zaadje dat we in de grond laten vallen - iedere gedachte, elk woord en elke daad - wordt door de Here bewaard en zal op een dag ontkiemen en uitgroeien tot een goede of een slechte oogst; dan zal openbaar worden wat we zaaiden, hoeveel we zaaiden en waarom we zaaiden. Daarom: ‘ZIET TOE, DAT GIJ NIET VERLIEST HETGEEN GIJ GEARBEID HEBT, MAAR EEN VOL LOON ONTVANGT’ (2 Joh. 8 - VNT, NLB).
Noten:
1 Voor een uitgebreide verhandeling over het onderwerp dat Panton in dit boekje behandelt, verwijs ik de lezer naar The Rod, Will God Spare It? (vertaling: Spaart God de roede?) (Schoettle Publishing Company, Haysville, NC, 2002, 440 pagina’s), door ds. Joey Faust. Faust behandelt ook de ontwikkeling van de leer van de christelijke verantwoordelijkheid in de kerkgeschiedenis (van de vroege kerk tot de kerk van de twintigste eeuw). Hij weerlegt ook de misvatting dat de tuchtiging van gelovigen na dit leven een soort protestants vagevuur zou zijn, waarbij hij onder andere gebruikmaakt van The Birth of Purgatory (vertaling: De oorsprong van het vagevuur) (University of Chicago Press, Chicago, 1986), door Jacques Le Goff, en The Dualism of Eternal Life: A Revolution in Eschatology (vertaling: De tweevoudigheid van het eeuwige leven: een revolutie in de eschatologie) (Rochester, 1916), door ds. Stephen Craig. Het is te lezen op de website van Schoettle Publishing Company: The Dualism of Eternal Life - E. M.
2 Engels: into. Dit suggereert een actief ingelijfd worden in Hem door het geloof. Het woord ‘in’ heeft dan een instrumentele en locatieve betekenis. Op het geloof in Hem volgt direct de inlijving in Hem, maar men zou ook kunnen zeggen dat ze tegelijkertijd plaatsvinden. In de tekst van Panton heeft ‘in’ dus een dubbele betekenis. Dus: geloven ‘in’ Hem, dat wil zeggen, in Hem als levende Verlosser, heeft als gevolg dat men ‘in’ Hem wordt geplaatst. - E. M. .
3 Nederlandse vertaling uit Verklaring van de Bijbel door Johannes Calvijn, Eersten en Tweeden zendbrief van Paulus aan de Corinthiërs (W. A. de Groot, Goudriaan, 1972, pag. 350 (spelling aangepast aan moderne maatstaven). - Vertaler.
4 De tekst is vanwege de lengte slechts gedeeltelijk geciteerd, maar het zou goed zijn als de lezer zowel de tekst als de context bestudeert. Dan zal hij ontdekken dat de inkorting van de tekst de betekenis geen geweld aandoet. - E. M.
5 De toekomst is hier het duizendjarig rijk. - E. M.