Deze tekst is auteursrechtelijk beschermd. De cijfers die tussen haakjes staan, zijn verwijzingen naar de voetnoten onderaan het excerpt.


De Joden, de heidenen en de gemeente in het Evangelie van Mattheüs


door Robert Govett


DEEL III


Het geheimenis van het Koninkrijk[1] (profetisch)


MATTHEÜS 12:46-13


   Nadat de zonde van de lastering van de Heilige Geest voor de tweede keer gedaan was, sneed Jezus de vleselijke banden met Israël door; niet alleen de banden die Hem verbonden met Zijn eigen natie, maar ook die welke Hem verbonden met het gezin waarin Hij was opgegroeid. Terwijl Jezus nog tot de scharen sprak over ‘het boze geslacht’, zei iemand tegen Hem dat Zijn moeder en broeders buiten stonden en dat zij Hem graag wilden spreken (Matt. 12:46-47). Maar Hij zei dat Zijn gehoorzame discipelen nu Zijn broeders zijn. De gemeente is daarbij inbegrepen.
   Nadat Hij met die woorden de vleselijke banden met Zijn familie en Zijn volk had doorgesneden, veranderde Hij de manier waarop Hij de scharen onderwees. Hij onderwees ze niet meer op directe wijze, maar door gelijkenissen. Israël was blind, zoals voorzegd was. Het licht op het gezicht van de grote Profeet was te sterk voor het volk. Daarom deed Jezus een ‘sluier’ voor Zijn aangezicht: de tijd van het geheimenis was aangebroken. Het volk van de Messias, dat Hem had moeten verwelkomen, keurde Hem af en verwierp Hem. Het manifeste[2] Koninkrijk, het Koninkrijk dat aan Israël beloofd is, kan dus niet komen voordat de aardse rebellen op de grote en geduchte dag des Heren afgesneden zijn.
   Er is iets bijzonders met de visie op het Koninkrijk in dit hoofdstuk: het beschrijft een Koninkrijk waarvan de Koning afwezig is. Dat is een ongewone situatie voor een koninkrijk, die vergelijkbaar is met de situatie in Engeland nadat Karel II uit zijn rijk verdreven was.[3] Je kunt niet zeggen dat hij toen regeerde, hoewel hij als het ware in het geheim een koninkrijk had. Of neem een bijbels voorbeeld als David, die lang voordat hij de troon besteeg al tot koning was gezalfd. Maar de periode waarin Saul de scepter nog zwaaide, hoewel hij die verbeurd had, wordt niet gerekend tot de regeringsperiode van David. Bij Zijn doop werd Jezus tot Koning gezalfd, maar toen Hij voor Herodes stond, zei Hij daar niets over; Hij liet niet merken dat Hij Koning was, en Hij verdedigde Zich ook niet als zodanig. Hij kwam slechts om te zien of Israëls vijgenboom ook vrucht droeg. Hij zag echter geen vruchten. En daarom begon Hij een nieuw werk als de Zaaier die tarwe zaait voor een toekomstige oogst. Dit bevestigt onze visie op Mattheüs 3. Eerst is er de boom, dan de dorsvloer. Maar terwijl het onderscheid tussen de ‘bomen’ door de bijl aan het licht gebracht zal worden, heeft de ‘dorsvloer’ de wind nodig.
   Jezus gebruikt vervolgens zeven gelijkenissen om het verloop en de volgorde van een reeks gebeurtenissen in de tijd van het GEHEIMENIS VAN HET KONINKRIJK aan te kondigen. De eerste vier tonen ons het christendom zoals God het ziet.
   1. In de gelijkenis van de zaaier toont Jezus ons de resultaten van ‘het woord van het Koninkrijk’ (Matt. 13:19). De verkondiging van het duizendjarig rijk zal in slechts een van de vier groepen toehoorders de goede, bruikbare vruchten voortbrengen. Er zijn immers drie grote vijanden die het ontvangen van dat woord verhinderen: de duivel, de wereld en het vlees. Deze drie vijanden verhinderen de groei van - of vernietigen - de goede vruchten bij drie van de vier groepen.
   2. De gelijkenis van het koren en het onkruid toont ons de vermenging van ware en valse christenen die in de wereld aangetroffen zal worden tot aan Jezus’ wederkomst naar de aarde. Als Hoofd van het duizendjarig Koninkrijk laat Jezus de ware leer uitgaan. Maar Satan wekt mensen op die Zijn leer wel lijken aan te nemen, maar innerlijk onveranderd blijven. Alle pogingen van ware christenen om dat werk van de duivel ongedaan te maken, zijn tevergeefs. Zij kunnen dat niet. Zij moeten het onkruid laten staan en wachten tot de engelen (de maaiers) het uit de aarde (de wereld) verwijderen. De gelijkenis begint met de eerste komst van Jezus en eindigt met Zijn tweede komst.
   Satans werk zal ongedaan worden gemaakt wanneer Jezus neerdaalt uit de hemel in Zijn kracht en heerlijkheid. De engelen zullen dan uit de mensen die dan leven hen bijeenvergaderen die zich wel christen noemen, maar nooit vernieuwd zijn. Zij zullen de aarde reinigen van alle onbezielde werktuigen van de zonde (de levenloze dingen die verleiden), alsook van alle boze mensen. De gereinigde aarde wordt vervolgens ‘het Koninkrijk van de Zoon des mensen’ (Matt. 13:41). De rechtvaardigen die als gerijpt koren opgenomen worden in de hemel, zullen vanuit de hemel schijnen ‘als de zon, in het Koninkrijk van hun Vader’ (v. 43). Hier is de gemeente dus bij inbegrepen. De gemeente wordt gevonden onder ‘de kinderen van het Koninkrijk’ die vergaderd of binnengehaald worden gedurende de tijd van Israëls blindheid (v. 11, 16-17); zij ontvangen de betere, hemelse heerlijkheid.
   3. In de derde gelijkenis, die van het mosterdzaad, wordt ons het onnatuurlijke, afgeweken, wereldse systeem van het Koninkrijk getoond in al zijn wereldse pracht en praal[4], en in zijn rijkdom en macht (het wedijvert zelfs met de heerlijkheid van de koningen der aarde), die zijn ontsproten uit de onaardse leerstellingen van de Heiland.
   4. De gelijkenis van het zuurdeeg toont ons de valse leer die dit wereldse systeem vergezeld, en die uiteindelijk alle nationale instellingen doorzuren zal.
   We zien dus dat Jezus nieuwe visies op de toekomst introduceert: ‘Ik zal verkondigen wat sinds de grondlegging der wereld verborgen gebleven is’ (v. 35). Deze tijd van verborgenheid is de tijd waarin de gemeente op aarde is. De profeet Jesaja had in zijn zesde hoofdstuk al voorzegd dat de aarde in de tijd van Israëls blindheid door grote rampen getroffen zou worden. De steden en huizen zullen geheel verlaten worden, zodat er geen mens meer woont, en heel het land (de aarde) zal verwoest worden, zodat het één grote woestenij wordt (v. 11). Maar in de woorden van onze Here ontdekken wij een nieuwe bedeling en de geestelijke toestand van ‘de heidenen over wie Gods naam is uitgeroepen’. Hoe moeten de nieuwe profetieën dan verstaan worden in hun relatie tot de oude? ‘Daarom’, zei de Here Jezus, ‘is iedere schriftgeleerde die in het Koninkrijk der hemelen onderwezen is[5], gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt’ (Matt. 13:52).
   Dat wil zeggen dat de oudtestamentische profetieën over het zichtbare, manifeste Koninkrijk[6] niet ontkracht zijn door de nieuwtestamentische voorzeggingen over het Koninkrijk in verborgenheid. Het ene aspect verschilt van het andere, maar de verstandige rentmeester gebruikt beide als voedsel voor de bedienden van zijn heer. Hier wordt dus duidelijk de leer bestreden die zegt dat de oudtestamentische profeten over het Koninkrijk in verborgenheid spraken, of over de gemeente. Dat deden zij niet: het was immers een geheimenis, wat hier ook duidelijk gezegd wordt; en dit wordt bevestigd door Paulus in Efeziërs 3.
   Door het klimaat in Israël is de heer des huizes vaak in staat de gedroogde vijgen en druiven van het afgelopen jaar samen met de verse vijgen en druiven op tafel te zetten. De soorten zijn volkomen verschillend van vorm en smaak, maar toch even gezond en voortreffelijk. Hij die niet meteen het Koninkrijk in verborgenheid onderscheidt als ‘het nieuwe’, en het manifeste Koninkrijk als ‘het oude’ dat aan Israëls profeten gepresenteerd werd, is geen schriftgeleerde die in het Koninkrijk der hemelen onderwezen is.
   We hebben al gezien dat Jezus twee soorten leerstellingen onderscheidt: die van Hemzelf en die van Mozes. Hier zien we dat Hij ook twee soorten profetie onderscheidt: de profetieën van Israëls profeten en die van Hemzelf. Zijn eigen profetieën voorzeggen wat de resultaten van de verkondiging van Zijn eigen leer zullen zijn, en zij openbaren ons de belangrijkste kenmerken van het christendom - dat is het zichtbare lichaam dat zich daarvoor uitgeeft.
   Opnieuw komt het huis van de Heiland (zijn familie) in beeld, en de inwoners van Nazareth vragen zich af hoe het toch mogelijk is dat Jezus, de eerstgeborene, zo anders is dan Zijn broers en zussen, en hoe het mogelijk is dat Hij zo superieur aan hen is. Er was niets opmerkelijks aan Maria’s andere zonen. ‘Vanwaar heeft Hij dan dit alles?’ (Matt. 13:56)


Voetnoten:

[1] Oftewel: het Koninkrijk in verborgenheid (dat is in zijn verborgen toestand). - Vertaler.
[2] Oftewel: de tijd waarin het Koninkrijk zich in zijn volle kracht en heerlijkheid openlijk op aarde zal manifesteren. -
     Vertaler.
[3] Hij verbleef negen jaar als balling in Frankrijk, de Spaanse Nederlanden en de Republiek der Zeven Verenigde
     Nederlanden. - Vertaler.
[4] De uitwendige, tegennatuurlijke groei van het christendom, die veroorzaakt wordt doordat de kerk ‘erbij wil horen’,
     erkend wil worden, te goeder naam en faam bekend wil staan op aarde (de mosterd is immers van nature een
     nederig kruid, en geen trotse boom).
[5] Zie de lezing van Tregelles.
[6] Zie voetnoot 2 op pagina 48.